vrijdag 30 december 2011

kroket

Zo lang ik me kan herinneren, heb ik mijn vader er over horen vertellen. Over hoe we, toen ik nog heel klein was, een kroketje gingen halen op de Gevers Deynootweg, na onze zaterdagse strandwandeling. Een beetje schuin tegenover het Kurhaus herinner ik me een soort houten keetjes. Vanuit een werd vis verkocht, een ander was een snackbar. Daar kwam het kroketje vandaan.
Met terugwerkende kracht vertederd vertelde hij dan over “dat kleine meisje van twee met een enorme kroket in haar knuistjes”. Ik heb tot ver in mijn puberteit gedacht dat de kroketten in mijn peutertijd groter waren. Relativeren leer je pas met de jaren.

Misschien komt daar mijn enigszins vreemde preoccupatie met kroketten vandaan. Ik eet er helemaal niet zoveel. Als ik ruim reken misschien tien per jaar. Vijf weken geleden heb ik de laatste op. Na een strandwandeling. Dat dan weer wel.
Ik kan met het grootste gemak een snackbar voorbij lopen zonder naar een kroket te verlangen. Ik heb geen frituurpan. Niks aan de hand zou je zeggen.
Maar als ik de landsgrens passeer doet zich een vreemd mechanisme voor. Zodra ik het veranderde geluid van de autobanden hoor krijg ik acuut ontzettende trek in een kroket.
Nu kan ik me op reis in europa meestal nog wel inhouden. Het is heus niet zo dat ik een hele zomervakantie alleen maar naar een kroket zit te verlangen. Welnee. Er schiet hoogstens twee, drie keer per dag een kroket door mijn gedachten.

Erger werd het tijdens een wat langer verblijf in Bolivia. De eerste zes weken ging het nog wel. De bekende kroketscheuten waren er, maar beheersbaar. En dan vertelt iemand me, out of the blue, dat er in Sucre een Nederlandse kroeg zit. Met Bossche bollen. Zal me een zorg zijn. Is denk ik vaker zo met mensen die geen slagroom lusten. Maar ook met kroketten. Een klein probleem. Wij verblijven niet in Sucre, maar in Cochabamba. Nou lijkt de afstand tussen beide steden wel mee te vallen. Een kleine tweehonderdvijftig kilometer. Over krap de helft van die afstand deden we een week eerder met de auto ruim zeven uur. Dat wordt hem dus niet. Een retourtje met het vliegtuig kost iets van tachtig dollar. Met de geweldige smoes dat Sucre een prachtige stad is die je toch eigenlijk gezien moet hebben, had ik nog best weg kunnen komen. Maar het ging mij natuurlijk gewoon om die kroket. Om daar nu tachtig dollar voor neer te leggen. En dan heb je die kroket nog niet eens.

Toch blijf ik me afvragen waar die krokettenobsessie vandaan komt. Is het gewoon iets willen hebben wat je op dat moment niet kunt krijgen? Staat het symbool voor een veilige jeugd? Of is het voor mij zo de essentie van ons kikkerlandje, dat het hier in feite om een stukje goed vermomde heimwee gaat? Wie het weet mag het zeggen. Ik weet wat ik vanmiddag ga doen. Ik ga een kroket eten.

donderdag 22 december 2011

Bijna kerst

Bijna kerst. Bijna oudjaar. Gelukkig heb ik het meestal te druk om helemaal sentimenteel te worden. Tot aan de kerst is het rennen met versieringen en vieringen. De kerstdagen zelf kan ik met de beste wil van de wereld niet rustig noemen, met de hele schoonfamilie en mijn moeder over de vloer. En dan tussen kerst en oud en nieuw de nodige verjaardagen waar onze aanwezigheid gewenst of vereist is. Of beide.


Die drukte leidt me wel af. De top 2000 aan tijdens het koken en bakken. Niet dat ik daar nou echt vrolijk van word, want de liedjes die ik het mooiste vind zijn vaak de droevigste. Maar een brok in je keel is best handig als je hapjes klaar staat te maken. Daar kom je een stuk minder van aan.


En dan oudejaarsavond zelf. Ergens vind ik dat vreselijk. Ik weet dat ik er als kind al moeite mee had. Het had zoiets onherroepelijks, zoiets definitiefs. Ik werd er altijd heel huilerig van. Ik houd niet van afscheid nemen. Zelfs niet van een jaar.
Ik denk dat het de reden is dat ik me het bij het ouder worden heb aangeleerd om er maar zo luchtig mogelijk overheen te walsen. Kus, champagne en hup naar buiten. Doorgaan. Niet stilstaan bij dat neerzuigende gevoel. Maar dat wordt steeds moeilijker.
Zeker sinds 12 jaar geleden. Het lijkt wel of de herinnering elk jaar sterker wordt.


Oudejaarsavond 1999. We zijn bij mijn ouders. Het is te zwaar voor mijn vader om nog ergens anders heen te gaan. Hij is ziek. Al bijna vier jaar. Een proces. Steeds een stapje terug. Accepteren. Weer een stapje terug. En we weten allemaal dat de laatste stappen naderen. En juist daarom, ik heb er met hem over gesproken terwijl de anderen naar de kerk waren, kan ik hem om twaalf uur ook van harte een gelukkig nieuwjaar wensen. Want dat gaat het voor hem worden, daar zijn we allebei zeker van.
We gaan toch even naar buiten. Mijn vader is kortademig, en de vuurwerklucht doet hem geen goed. En dochter van twee is bang voor alle knallen. “Ik ga met haar naar binnen” zegt hij. Een minuut of wat later kijk ik even om het hoekje. Even checken of iedereen het nog doet.
Ik zie mijn vader zitten met z’n kleindochter op schoot. Hij heeft haar haast wanhopig in zijn armen geklemd terwijl de tranen onafgebroken over zijn wangen stromen. Ik heb nog nooit iemand zo zien huilen. Zeker mijn vader niet. Zo eenzaam terwijl hij het liefste wat hij heeft in zijn armen houdt. Zijn afscheid is begonnen.
Stil glip ik weer terug naar buiten. En realiseer me nog niet dat vanaf dat moment oudejaarsavond nooit meer hetzelfde zal zijn.

maandag 19 december 2011

Plettertje

Het gebeurde vandaag vier jaar geleden. Gegil van boven. De dochters. Ik kijk niet echt op of om. Er wordt zoveel gegild in dit huis. Het gillen verandert in een soort gekreun. Oudste komt lijkbleek de trap af. Vertelt dat dochter twee zich niet meer kan bewegen. 
Nu zijn ze wel meer wat aan de dramatische kant. Zeker dochter twee heeft er patent op. We hebben bij wijze van spreken de aanmeldingsformulieren voor de toneelacademie al in huis. Niet al te ongerust ga ik mee naar boven. 


Het gaat te ver om de anatomie van ons huis uit te leggen. Kan ik niet eens denk ik. Toen we aan het verbouwen waren, raakten de bouwvakkers regelmatig de weg kwijt. Maar in een soort tussengangetje vind ik dochter 2, op een matras. Ze kreunt, is net zo wit als haar zus, die overigens van oorsprong een aardig tintje heeft, dus moeilijk te zeggen wie er nu per saldo witter is. In elk geval wil ze haar benen niet meer bewegen. Ik bel de huisarts, gaat nog net, het is half vijf. “Kom maar even met haar hiernaartoe” zegt ie. Ik vertel dat ze weigert te gaan staan. “Zet maar even door”. Het lukt haar niet om overeind te komen. Ik ren naar beneden, rijd de auto naar de voordeur want dichter bij de trap, probeer dochter op te tillen, wat niet helemaal lukt, zeul haar de trap af, leg haar in de auto, breng de andere twee kinderen bij de buren, race 150 meter naar de huisarts en sleep haar daar de wachtkamer in. Ondertussen heb ik zelf zo’n beetje een ambulance nodig voor m’n rug.


“Vertel eens wat er is gebeurd” zegt de huisarts. Dat weet ik eigenlijk ook nog niet, dus ik luister geïnteresseerd mee. Dochter staat inmiddels wel, maar wil geen poot verzetten. “Nou” begint ze, “we waren plettertje aan het spelen…” De huisarts onderbreekt haar met een enorme lachbui. Blijkt dat de een zich dubbelvouwt tussen een matras en de ander gaat daar dan bovenop zitten. Hoe je zoiets verzint mag Joost weten. Lichtelijk naschuddend belt de huisarts voor de zekerheid het ziekenhuis; ”Ik heb er hier een die heeft plettertje gespeeld en nou ja, dat is gelukt”.


Op dat moment is de lol er even af. Behandelen als een gebroken wervel, luidt de ondubbelzinnige opdracht vanuit het ziekenhuis. Ambulance komt eraan. Om tien uur ‘s avonds mag ze, na allerlei onderzoeken op de spoedeisende hulp, eindelijk van de wervelplank af. Zwaar gekneusde nekwervel. We mogen gezellig ook nog een nachtje blijven. Maar bij alle ellende hebben we mooi wel een nieuw woord uitgevonden, merk ik de volgende dag. In de begeleidende brief voor de huisarts lees ik het volgende: gekneusde wervel na het spelen van plettertje.

woensdag 7 december 2011

Kwijt.

Ik ben m’n blauwe pen kwijt. En ik weet zeker dat hij hier gisteravond nog lag. Dan maar met roze het absentiebriefje van dochter twee invullen. Vinden de conciërges vast ook mooi. 


Nu weet ik vrij zeker dat we niet het enige gezin zijn met een pennenprobleem. 
Of met een deur-dicht!probleem. Of met een licht-uitprobleem. Of met een enkele-sokkenprobleem.
Maar die pennen, het lijkt wel of een legertje kabouters ze elke nacht en misschien wel overdag –ik weet niet hoe brutaal ze zijn- weghaalt. Ik vind er ook bijna nooit een terug. En de pennen die het lekkerste schrijven zijn het eerst weg.


Toch is dat niet het allergrootste probleem. We hebben hier in huis iemand die elke dag wel iets kwijt is. Ik zal geen namen noemen, maar het is een van onze kinderen. Ik ben wel blij met het betreffende kind, maar niet zo met haar gedrag op bepaalde punten.
 Al diverse malen het slot van haar fiets moeten knippen omdat ze sleutel èn reservesleutel kwijt is. Telefoon, portemonnee soms gewoon drie maanden kwijt. Vandaag haar geodriehoek, gisteren de telefoonboom van de klas. Eergisteren haar kerktas. De dag daarvoor haar balletspullen. Alsof een stel spitzen zomaar het huis uithuppelt. Ik kan doorgaan, want er is elke dag wel iets. Natuurlijk hebben al haar spullen een vaste plek. Tenminste, dat hebben we ooit afgesproken. En op een of andere manier kent iedereen in huis die plekken, behalve zij zelf.


Elke keer roep ik: “Ik help niet zoeken!” en elke keer doe ik het stiekem toch.
Al is het alleen maar om aan het geraas en getier te ontkomen, want uiteraard krijgt iedereen de schuld en is zij het slachtoffer van de andere gezinsleden, dat stelletje criminelen dat er met haar telefoonboom vandoor gaat. En dat terwijl zij zelf vaak dingen even “leent”, vanwege vermissing van haar eigen exemplaar, en niet teruggeeft.
Helaas vind ik ook met grote regelmaat het ontbrekende item terug. Omdat ik zo onderhand de plekken wel ken waar ze dingen gewoonlijk neersmijt of uit haar handen laat vallen. Misschien moet juist ik die plekken aanwijzen als vaste-plek-om-dingen-op-te-bergen, maar het nadeel is dat ze zich nogal eens midden in de looproute bevinden. Of onder haar vuile was. Die zich uiteraard niet in de wasmand bevindt.


Ze zit een eindje verderop aan het lange bureau in de studeerkamer. Haar geodriehoek uit te pakken die ze net bij de Bruna heeft gekocht. Van haar eigen geld. Ze is kennelijk haar portemonnee momenteel niet kwijt. En haar hersens ook niet, want ze begrijpt donders goed dat ze me niet om geld hoeft te vragen voor de achtste geodriehoek dit jaar. En dan gaat ze aan haar huiswerk. Met een blauwe pen. Mijn blauwe pen.

maandag 5 december 2011

Boekwinkelrust

De koopavond voor Sinterklaasavond. Ik haast me naar het grote dorp want er zijn nog een heleboel dingen die gekocht moeten worden. Jammer, want ik heb een enorme hekel aan dit soort drukke avonden.


Begint al goed. Het parkeerterrein met slagboom toont blijmoedig een groen licht met het woord “Vrij”. Erg vrij ziet het er niet uit, maar die lamp zal toch wel gelijk hebben? Kleine moeite lijkt me om op rood en “Vol” te schieten. Maar elke moeite is blijkbaar teveel. Het kost me een zeker een kwartier rondjes rijden om op de juiste tijd op de juiste plek te staan om een parkeerplekje in te pikken dat net vrijkomt.


Boekwinkel in. Eenmaal binnen kijk ik wat verdwaasd om me heen want wat deed ik hier ook alweer? Wilde waarschijnlijk een boek kopen. Maar voor wie en wat is me even ontschoten. Maakt niet uit, want boekwinkels zijn toch de leukste winkels die er zijn. Het sfeertje alleen al. Beetje fluisterachtig. Zacht muziekje, vloerbedekking, alles gedempt. Terwijl ik verlekkerd een aantal titels bekijk, merk ik dat de drang tot fluisteren niet bij iedereen bestaat. “Ja, maar lieverd, we hebben toch een afspraak op 7 december?” “Nee schat, die week daarna, hoe vaak moet ik je dat nog zeggen?” “Oh, schat, ik dacht 7 december, want lieverd, het is wel een héél belangrijke afspraak, weet je wel dat ze het willen hebben over..” 
Volume 10! In een boekenzaak nog wel. Help! Voor-de-omgeving-praters! 


Je ziet of liever hoort ze wel vaker. Mensen die net te hard praten, zodat iedereen het vooral hoort. Vaak hebben ze een kind bij zich en herhalen, liefst in vraagvorm, dat ontzettend grappige wat hun kind net heeft gezegd. Dat straalt dan toch een beetje op henzelf af natuurlijk. Je zal zo’n leuk kind hebben voortgebracht. 
Ik heb daar zelf gelukkig niet zo’n last van. Allereerst heb ik mijn kinderen niet zelf voortgebracht en ten tweede heeft mijn grappigste kind er een handje van zijn –soms volledig onbedoelde- geestigheden op onwaarschijnlijk stille momenten luid te debiteren. Onder de preek in de kerk bijvoorbeeld; “Ja, het is gelukt! Ik heb zelf mijn veter gestrikt!” Met bijbehorend vreugdedansje. 
Die krijgt zonder hulp drie rijen plat. 


Het stel dat mijn gelukzalige boekenroes verstoort heeft geen kinderen. Bij zich in elk geval. Want ik meen uit het mij opgedrongen gesprek op te moeten maken dat het over een afspraak met jeugdzorg gaat. Het geschat en het gelieverd in elke zin is ook niet om aan te horen. Ik bedoel, ik zeg dat best graag tegen bepaalde mensen, maar lief, vriendelijk en zachtjes. En tegen degene voor wie het bedoeld is. Ik blèr het niet door een winkel. En wat bezielt ze in vredesnaam om hier hun agenda door te gaan staan nemen? Hebben ze net de agenda’s staan bekijken ofzo? En toen bedacht dat ze dit jaar ook een afspraak hebben?


Diepe zucht. Nu weet ik helemaal niet meer waarom ik hier ben. Ik besluit een rondje dorp te gaan maken. Tegen de tijd dat ik hier weer ben weet ik
misschien ook weer wat ik kwam doen. Om half negen ben ik weer terug bij de winkel. Het is er druk, maar rustig. Zoals het hoort. 
Geen voor-de-omgeving-praters meer te bespeuren. Snel koop ik het boek dat ik voor mijn moeder wilde kopen. En ga naar huis. Met nog een vleugje boekwinkelrust om me heen.

woensdag 16 november 2011

Geen houden meer aan.

We rijden ergens bij Houten. Pang. “Wat is dat” vraag ik geschrokken, want enigszins verdiept in mij telefoon. “Een steentje” zegt mijn man. De snelwegschutter zal het inderdaad niet zijn, denk ik nog, die kwam nooit bij Houten. Mèt dat ik het denk zie ik een barstje vanaf links opkomen. Een centimetertje of twee. Nee, drie. Nee, vier. Ik houd angstvallig de vlekken die de ruit ontsieren in de gaten bij wijze van meetinstrument. Ja hoor. Hij trekt verder. Zat erin. Als zoiets eenmaal begint is er geen houden meer aan.


Wat kan een mens zich soms machteloos voelen. Ik denk aan oorlogen. Aan aardbevingen. Aan Japan vorig jaar, ver weg, maar voor ons dichtbij. De angst van onze Japanse buurman en zijn vrouw werd onze angst. Aan de onrust en de guerrilla in de herkomstlanden van onze kinderen. Aan dingen die fout zijn gegaan bij ons in de kerk. Ik denk aan het onomkeerbare ziekteproces waarin mijn vader belandde. Aan negen miskramen. 
Als het eenmaal begint is er geen houden meer aan.


En dan realiseer ik me waarom we hier in de auto zitten. We vieren vandaag de dag dat oudste bij ons kwam. 
En ik denk aan drie keer zomaar een kindje in je handen gedrukt krijgen. Het onmiddellijke lachje van oudste. De maniertjes van tweede. Het huilen van jongste. En hoe ongelofelijk snel ze allemaal eigen zijn geworden. Ik denk aan familie. Aan vrienden. Aan hoe liefde je soms ineens kan verrassen.
Geen houden meer aan houden van.

woensdag 9 november 2011

Supernuchter?

Eerste week van de maand. Kijkles bij zwemles. We bewonderen elkaars kinderen. Ineens zwemmen ze echt. Ik hoor mezelf tegen een andere moeder zeggen dat zoon binnenkort mag proefzwemmen. Ik weet alleen even de datum niet meer. Pas ‘s avonds laat denk ik er weer aan. Ik zoek de brief op en zie dat hij de volgende dag wordt verwacht in het grote zwembad in Apeldoorn. Maar goed dat ik nog even kijk. 


De volgende dag meld ik terloops aan zoonlief dat we vanmiddag even gaan proefzwemmen. Als het goed gaat mag hij afzwemmen en als het niet goed gaat moet hij nog een poosje wachten. “Oké,” zegt zoon. “Mag ik buitenspelen?” 


Genoeglijk babbelend zit hij ‘s middags achter in de auto. Eet nog even z’n broodje met ei op. Alle koetjes en kalfjes die we voorbijschieten worden besproken. Als we bij het zwembad aankomen zie ik dat we niet de enigen zijn. Ik help hem uit- en aankleden. Hij ontdekt een jongetje dat hij kent. Ze staan samen gezellig te lachen en te wachten. Als ik denk dat de juf eraan zit te komen om ze op te halen kruip ik even in zijn aandachtscirkel. Die is ongeveer 40 centimeter diameter, dus ik moet dichtbij komen. “Luister je goed naar de juf en de meester, straks, dat je weet wat je moet doen?” Zijn aandacht wil nog wel eens wat fluctueren, dus het lijkt me goed om hem even te focussen. Zoon knikt. “Heb je er zin in?” Ja, dat heeft hij. Dikke kus en weg is tie.


Als ouder wordt ik nu geacht me naar de zogenaamde publieksruimte te begeven. Dat is een soort terrarium aan het ene uiteinde van het zwembad. Een rechthoek van ramen, gelukkig dus ook richting bad, zodat de verrichtingen van de kinderen te volgen maar niet te beschreeuwen zijn. Dat blijkt achteraf maar goed ook.
Ik schrik me het schompes als ik de deur opendoe. Er zit niet alleen een incidentele ouder, nee, er zitten hele families, opa’s, oma’s, broertjes, zusjes, papa’s èn mama’s, ooms, tantes, en alles is ruim voorzien van allerhande apparatuur. Terwijl ik me door de mensenmassa heenworstel naar een hoekje met wat uitzicht vang ik flarden conversatie op: “Mis-se-lijk van de zenuwen” “Kind hééft het niet meer” “Ze is superzenuwachtig” Ik kijk door het raam naar mijn zoon. Hij huppelt vrolijk in de richting startblok waar hij net niet overheen kan kijken als hij erachter staat. Het geleuter gaat gewoon verder. Over hoe spannend dit allemaal is, over hoe ellendig het bewuste kind zich onder deze beproeving voelt en ja, eerlijk gezegd de ouders zelf ook wel. Er wordt geschreeuwd, geklopt, er worden bewegingen voorgedaan. Ik hoop van harte dat die arme kinderen het allemaal niet horen en zien.


Ik zit wat achteraf in een hoekje, houdt met een half oog mijn zoon in de gaten, hij gaat lekker!, stuur een sms’je, check twitter even, zie met genoegen dat de kleine man een heel veld rugcrawlers achter zich laat en ondertussen wordt het gevoel van bevreemding steeds groter. Waar gaat dit over? Waarom maakt iedereen dit zo enorm groot? Ben ik nu zo’n supernuchtere moeder? Dacht het niet. Mensen…dit is próefzwemmen, niet het laatste oordeel. “Sta te trillen op m’n benen” zegt een moeder voor me, als we in de rij staan waar de bokken van de schapen worden gescheiden. 


Zoon is aan de beurt. “Ga jij door voor B?” vraagt juf aan hem. “Ja” zegt zoon. “En wat betekent het, als ik dat vraag?” “Dat ik mag afzwemmen voor A” begrijpt zoon. Hij is blij. Terecht, ik ook. We lopen langs de rij gezakte ouders met kinderen. Bedrukt sfeertje wel. “Mam, daar staat een snoepautomaat.” Voor deze keer maken we er gebruik van, hij heeft tenslotte iets te vieren. En hij mag papa even bellen. Ik zet m’n telefoon op de luidspreker. “Hier is je zoon, hij wil wat vertellen.” Supernuchtere moeder heeft kennelijk ook een supernuchtere zoon: “Hoi pap, ik heb een zakje snoepjes gekregen uit de automaat.”

maandag 7 november 2011

Makkelijk.

Een dochter komt bij me met haar franse les. “Wil je dit even voor me vertalen?” Tuurlijk, geen probleem. Ik dreun het lesje in het Nederlands op. “Oké, bedankt!” 
Ben ik te makkelijk? Wat leert zo’n kind daar nou van? Moet ik er niet naast gaan zitten met een woordenboek en haar steunend alles woord voor woord laten vertalen? Wat doet een ander kind met een moeder die geen Frans spreekt? Zullen er toch ook wel een paar van zijn in dit kikkerlandje. Terwijl het geen bal voorstelt, Frans. Als je de oww maar kent kan er eigenlijk niet zoveel mis gaan. Vertel ik mijn dochters altijd.


Moet je niet denken dat ik doorlopend huiswerk voor m’n dochters zit te maken. 
Ha! Mochten ze willen! 
Maar ik verbaas me nog wel eens over de hoeveelheid werk, met name als het om pretvakken gaat. Ik schop nu ongetwijfeld mensen  tegen de schenen. Ik weet ook wel dat het tegenwoordig volwaardige examenvakken zijn. Maar dat zie ik dan weer niet terug in het aantal toegewezen lesuren. Oudste had in de brugklas 4 uur Frans en 1 uur tekenen. Maar de tijd die ze aan het huiswerk besteedde was omgekeerd evenredig.


Ik herinner me een opdracht; 2 monden en 3 ogen. En ze kan niet tekenen. Nu klink ik misschien als een harteloze moeder, maar je moet nooit sentimenteel doen over je kinderen. Ze heeft andere talenten. Gelukkig, want anders hadden we natuurlijk wel een probleem. Of niet. Misschien is een talentloos kind wel een hele opluchting.
In elk geval wil het niet lukken met de ogen en de monden. 
Daar staat ze, met rode ogen van de inspanning en de slaap… “mam, het wil niet, ik kan het echt niet.” Ik werp een voorzichtige blik op het werk. Ze heeft gelijk. Ze kan het echt niet. Ik maak haar werk af. Kost me ook nog wel een stiefanderhalfuurtje, want het is ook niet mijn grootste talent. 


We hebben een acht. Kennelijk is mijn werk op brugklasniveau redelijk. Maar dochter zit ermee. Het is niet eerlijk. Nee, dat klopt. Misschien ben ik wel te makkelijk. Dus ik maak het goed. De eerstvolgende keer dat ze haar werk niet afkrijgt geef ik haar een zorgvuldig geformuleerd briefje mee. 


Geachte mevrouw X. 
N. Heeft haar huiswerk niet af omdat ze niet wil dat ik het afmaak, zoals ik de vorige keer wel heb gedaan. Waarvoor mijn nederige excuses. Ik was wel blij met mijn acht. 
Kennelijk is een uur per week volstrekt ontoereikend onze dochter de beginselen van het tekenen bij te brengen. Ik verzoek u dan ook tot het uitreiken van dyspictorie-pas. 
Gaarne uw reactie. Met vriendelijke groet…


“En, wat zei ze?” is mijn eerste vraag als dochter thuiskomt. “Niet gegeven, ik had een tussenuur en ik heb het nog afgemaakt.” 
Jammer. Ik had wel een reactie willen hebben. 
Maar wel zo makkelijk.

zaterdag 5 november 2011

Nog even nadenken.

"Ik heb jullie foto’s uit Barcelona nog eens bekeken, wat een prachtige stad.”
Tweet van m’n moeder. Ze wil er ook wel een keer naar toe, mèt mij. Daar kan ik natuurlijk geen bezwaar tegen maken. 
Hoewel. Onze gezamenlijke activiteiten willen, overigens geheel buiten mijn schuld, nog wel eens wat chaotisch verlopen.


Woensdagavond. Ik logeer een nachtje bij m’n moeder omdat ik de volgende dag vroeg in Den Haag moet zijn. Het is dankdag. Na een tamelijk drukke zit in de kindermiddagdienst thuis, ben ik op de trein gestapt en ben precies op tijd voor het eten bij haar. Na het eten snel koffie, want de kerk begint om half acht en we moeten nog wel een stukje rijden om er te komen. Terwijl ik m’n haar enigszins probeer te fatsoeneren, hoor ik haar driftig heen en weer lopen. “Waar zijn mijn autosleutels?” Tja… dat weet ik natuurlijk niet, dus ik kam rustig door. Het gerommel vanuit de gang wordt luider. “Waar zijn m’n reservesleutels?” 
Ik sta ondertussen met m’n jas aan te wachten als de reservesleutels eindelijk opduiken. 
Snel met de lift naar beneden en naar de auto. M’n moeder klikt op de afstandsbediening. Niks. “Nou dan maar zo” zegt ze terwijl ze de sleutel in het slot steekt. 
Nee! Het alarm gaat af. Keihard! Ik kijk haar stomverbaasd aan, en loei over het geluid heen: “Heb jij een alarm op je auto?”  Ik probeer te liplezen als ze iets terug zegt. “Wist ik ook niet.” Deur dicht. Pffffffff. Alarm houdt op. Deur open. Alarm begint weer. Ze start snel. Het stopt weer. Mijn deur open en ja hoor, daar gaan we weer op volle sterkte. Ze rijdt weg: ”Het zal toch wel een keer ophouden.” En dat doet het ook. Met tuitende oren zwijgen we eerst maar eens even. Met stomheid geslagen heet dat. Zij vanwege het alarm. Ik vanwege het feit dat ze niet weet dat ze een alarm op haar auto heeft en dus ook geen idee hoe ze het uit moet zetten. 


Ondertussen hebben we keihard haast. Gelukkig rijdt mijn moeder als een vent. Een jonge vent. Achteloos alle snelheidsvoorschriften negerend scheurt ze door richting kerk, hier en daar gehinderd door een stoplicht dat ze verbaal op groen probeert te dwingen. Als we eindelijk de Franse Kerkstraat bereiken blijkt deze niet toegankelijk: opgebroken. Foeterend rijdt m’n moeder door het doolhof dat Voorburg Centrum heet en vindt uiteindelijk een plekje voor een verzorgingstehuis in de steigers. Hartstikke illegaal “maar het is hier zo donker, dat ziet niemand.” 


In gestrekte draf gaat het vervolgens richting kerk. Nu ben ik er vanaf mijn jeugd aan gewend dat mijn moeder ongeveer een metertje of anderhalf voor me uit struint maar dit keer raak ik haar bijna kwijt. Gevolg van een kleine blessure bij het hardlopen ‘s ochtends. Toch vreemd om eruit gelopen te worden door een 78-jarige. We halen de zegen nog net. Halverwege de preek fluistert ze ineens in mijn oor: “Ze zitten in m’n paarse boodschappentas.” Ik neem aan dat ze refereert aan de kwijtgeraakte niet-reservesleutels.
Op de terugweg wil de auto nog niet reageren op de afstandsbediening, maar houdt zich verder gelukkig koest.


Samen met m’n moeder naar Barcelona. Ik moet er nog even over nadenken.

dinsdag 1 november 2011

Boffen!

“Ik denk dat ik m’n snor moet laten staan.” 
We zitten aan het avondeten en we doen het hoe-was-jouw-dag-rondje.
Ik knik begripvol naar mijn man. Hoop ik. Vind het nogal een hilarisch idee namelijk. 
Ik had het al aan zien komen, zijn medewerkers zijn er druk mee op Twitter. 
Movember, een soort tegenhanger van Pink Ribbon en gericht op geld inzamelen voor onderzoek naar prostaatkanker. Een maand je snor laten staan fungeert als roze lintje.


De dochters zijn het er niet mee eens. “Jakkes, papa met een snor! Schaam me dood! Ga je daar dan ook mee naar de kerk? Aarrgh mam, wat vind jij daarvan?”
Ik vind het natuurlijk ook jakkes, maar het is voor een goed doel. 
Denk ook dat het hem helemaal niet staat. Het komt bij hem toch een beetje over of hij moet compenseren wat hij op zijn hoofd mist. Maar goed, je doet het samen. Met je collega’s dan. Ik denk dat ìk hem maar een contactverbod opleg. 


Het lijkt oudste verstandig het onderwerp ietsje te verleggen: “Wat is eigenlijk een prostaat?” vraagt ze. Ik zet mijn ernstige blik op en begin met mijn college-stem: “de prostaat is een klier die zich bevindt rond de plasbuis van de man…” “Je bedoelt bij z’n piemel?” “Ja, en de functie …” Ik kan het vergeten want ze liggen te gillen op de bank. Dáár willen ze niks over weten..


“Weten jullie dan wel wat Pink Ribbon is?” Ze komen er zelfs voor overeind. Nu gaat het ergens over, zie je ze denken. “Dat gaat over borstkanker” weet oudste te melden, maar wordt op haar beurt onderbroken door haar vader met een wel heel plotselinge borsten-allergie, die een niet onverdienstelijke imitatie weggeeft van de gilpartij die de dames zojuist opvoerden. 
Ongetwijfeld bedoeld om ze een spiegel voor te houden, maar ondertussen vergaat horen en zien. Zoon, die er natuurlijk niets van begrijpt, doet vanuit solidariteitsgevoel een paar aardige dansjes op z’n stoel. 


En ik? 
Ik tel m’n zegeningen.
Drie gillende kinderen en een gillende man-met-straks-een-snor. 
Boffen!

donderdag 20 oktober 2011

Winkelen

Winkelen. Vroeger vond ik het altijd wel leuk. Maar sinds de grote P ons leven beheerst is het een heel ander verhaal geworden. Met oudste dochter  en zoon moet ik er vandaag weer aan geloven. Ik heb er helemaal geen zin in. We besteden een kleine drie kwartier aan het uitzoeken van een paar laarzen en een half uur aan het kiezen van een spijkerbroek voor dochter. Ik voel m’n grens al naderen… Dan is zoon aan de beurt. Een paar schoenen in een kleine 10 minuten.  Dat schiet tenminste op. Nog een winkel in voor dochter, en nog een, passen, aarzelen, ondertussen flauw van de honger. Irritatie loopt op. Hoe lang kan je doen over het passen van 1 broek? Zoon zit ondertussen in z’n eigen wereldje. Sluit zich af voor het moeder-dochter gehakketak. Speelt met het autootje dat hij kreeg bij z’n nieuwe schoenen. Conversatie met oudste lijkt inmiddels meer een soort snauw-gevecht. Ik maan ze om op te schieten, enerzijds omdat ik het spuugzat ben en anderzijds omdat er een enorme bui op komst is. Maar we lopen langs die ene winkel waar ik zelf even graag wil kijken, “even jongens…..”




We lopen naar binnen ik rommel wat in een rek als ik ineens een hoog, tekenfilmachtig stemmetje hoor: “Hallo!”
Ik kijk wat verwilderd om me heen, in de verwachting ergens een kind te zien staan, vang de pretogen van mijn dochter op en zie dat het helemaal geen kind is, maar de winkelmevrouw zelf. Ik mompel wat, probeer niet naar oudste te kijken die een geweldige lachbui staat te onderdrukken en dan…oh gruwel, …zoon! Nog steeds lekker in z’n eigen wereldje bezig. Hij heeft het ook gehoord en zegt, meer tegen zichzelf dan tegen wie dan ook, maar desondanks goed verstaanbaar, op precies dezelfde toon als de winkelmevrouw èn twee keer achter elkaar : “Schattig stemmetje: hallo” Oudste en ik proberen erover heen te hoesten, ons half verslikkend in onze lach en struinen snel dieper de winkel in, zoon met ons meetrekkend. Als we weer enigszins op adem zijn gekomen, we durven elkaar nog steeds niet aan te kijken, zetten we de terugreis in. Oudste sist nog even naar zoon: “niet praten!” en we hollen meer dan we lopen richting uitgang. Als we vlakbij de toonbank met winkelmevrouw zijn vind zoon het tijd worden om nog een paar hallo’s te produceren. We hangen slap tegen elkaar aan, oudste en ik, een winkelpui verder, terwijl er nog een incidentele hallo voorbij komt van onderaf…


Goede les voor de volgende keer: behalve zoon en dochter ook m’n gevoel voor humor meenemen. Scheelt een hoop stress.

maandag 10 oktober 2011

We doen ons best.

We lezen aan tafel over Elisa en Naäman. Naäman wil graag genezen worden en komt bij de koning van Israël met een brief. De koning leest de brief en scheurt zijn kleding…


Nu weet ik het zeker. Mijn kinderen zijn gewoon regelrechte heidenen.
Natuurlijk hebben we hen conform de doopbelofte voorgeleefd en onderwezen, en er waren momenten dat we zelfs het idee hadden dat het ergens landde. We doen ons best.

Het begon al goed, dit schooljaar. Dochter 2 kwam vragen naar het verschil tussen Pasen en Pinksteren. Je snapt eigenlijk niet dat ze het durft. Al onze inspanningen en dan nog vier jaar Levend Water eroverheen… hoe is het mogelijk!


Was vroeger de bijbellezing aan tafel een tamelijk gezapig gebeuren –er werd wel eens geluisterd en zelfs wel eens een vraag gesteld en het enige woord dat echt op de lachspieren werkte was Hethieten- tegenwoordig is het het hoogtepunt van de dag. Vanuit het oogpunt van de dochters dan.
Het lijkt wel of er maar twee opties zijn: wegdromen en zodra het bijbellezen afgelopen is een vraag stellen die een grote betrokkenheid bij het gelezene verraadt: “Mag ik straks jouw lichtblauwe nagellak lenen?” òf alles bekijken door een zo melig mogelijke bril wat resulteert in ongewenste aanvullingen die ik hier niet eens durf te herhalen en onbedaarlijke lachsalvo’s. 


Bij het laatste wil een strenge blik nog wel eens helpen en ik overweeg zelfs de aanschaf van een leesbril om het geheel wat meer effect te geven. Om het eerste te voorkomen bedacht ik dat het wellicht zou helpen om af en toe een vraag te stellen. Ik stel de vraag: ”waarom scheurt ie z’n kleren?”


Twee paar grote ogen staren me aan, terwijl zoonlief gewoon doorzoemt in een zelfgemaakt liedje. Daar krijgen we ook nog wat werk aan. “Ik vraag het aan jullie ja..” Hakkelt dochter 2 nog iets van “Rouw”, dochter 1 schiet van de niet-luister in de lachmodus en roept gillend van de lach: “Hij had het warm!”


We doen ons best….

zaterdag 8 oktober 2011

Pleegzoon

“Er staat hier dat u zijn pleegmoeder bent?”
Word gebeld door een nieuwe begeleidster op de groep. Eentje die niet weet dat dit eigenlijk een grapje is. Want officieel ben ik zijn pleegmoeder helemaal niet. Gewoon de buurvrouw.
Op moederdag krijg ik steevast bloemen. Van hem. “Voor z’n pleegmoeder”, zeggen zijn ouders er lachend bij.


Ik denk dat hij veertien was. En wij waren aan het verven, vloeren aan het leggen en alle dingen aan het doen die je doet als je een nieuw huis betrekt. Juli, elf jaar geleden.
Ineens stond hij midden in de kamer. Keek om zich heen. Hoofd een beetje schuin.
“Hoi” zei ik.


Speelt met onze meiden, twee en drie jaar oud. Puzzels. Vier, zes, tien stukjes en zo verder. Bijzonder gezicht. Hij is bijna net zo lang als ik. Vanwege zijn motoriek kan het niet op de grond. Twee kleine frummels naast een boom aan tafel. Oudste pakt zijn hand vast als het niet lukt.
Twee jaar later maakt hij samen met oudste een puzzel van honderd stukjes. We weten niet op wie we het meest trots zijn.


Niet veel later zien we het onvermijdelijke. Onze dames gaan voor de tweehonderd stukjes. Dat gaat hij niet halen. Nu niet en waarschijnlijk nooit. De pijn van zijn ouders wordt onze pijn. Onze bewondering voor hen groeit. 


’s Middags haalt hij graag de buurman op. Op zijn driewielfiets gaat hij naar “waar de telefooncel stond” en wacht hem daar op, zodat ze het laatste stuk samen kunnen racen. Natuurlijk wint hij elke dag.
Vanaf een uur of vier komt hij bij me vragen. “Komt de buurman er al aan?” 
“Nee, dat duurt nog een uur of twee.” Gelukkig is hij een volhouder. Blijft om de 10 minuten even checken. 


We leren te herkennen wanneer hij absences heeft. We weten wat hij mag eten en drinken in combinatie met zijn medicijnen. Ik strik z’n veters. Zet z’n broekriem een gaatje strakker als z’n broek afzakt.


Hij is bang voor vuur, maar wil toch graag de kaarsen aansteken. En dat vindt hij mannenwerk. Ik ben namelijk te kort om zijn hand nog goed vast te kunnen houden, hij nadert de twee meter. Buurman kan hem daar beter bij helpen want de kroonluchter boven onze eettafel hangt hoog. Ze doen het samen, lekker veilig, met een lange kaarsenaansteker. 


Onze jongste arriveert. Hij draait er als een waakhond omheen, bang dat onze zoon zich zal bezeren bij z’n eerste stapjes, mij  voortdurend aansporend toch vooral goed op te letten. Ze kijken samen Bob de Bouwer en Thomas de Trein.




Er worden nieuwe appartementen gebouwd in het dorp. Begeleid wonen. Een uitgelezen kans, op 5 minuten afstand van het ouderlijk huis. Twijfel slaat toe: is dit het juiste moment? Is het ooit het juiste moment? Al het nu niet is, wanneer dan wel?


En hij vliegt uit. Met horten en stoten. We zijn de controle een beetje kwijt. Als van je moeder iets niet mag, probeer je het gewoon bij de buurvrouw. Die trapt er wel in. Zit je toch weer in je oude vertrouwde straat aan de koffie.


Tijd voor actie. Zo went hij er niet aan. Regels worden vastgesteld. Op die dagen wel naar huis, op die dagen niet. Telefoonnummers worden doorgegeven. We checken vaker onderling. Hij merkt dat hij de boel niet meer kan manipuleren. Probeert het nog wel, want hij heeft een harde kop. Langzamerhand ontstaat er een soort van evenwicht.


We houden dagelijks contact. Telefonisch. Soms moet je even iets kwijt en zijn je ouders onbereikbaar. Dan bel je de buurvrouw. Of je kan ze wel bereiken en dan bel je de buurvrouw ook. Kan je het twee keer kwijt. Soms huilt hij. Soms is hij boos. Maar meestal is hij vrolijk en hij begint een telefoongesprek altijd keurig met het zeggen van z’n voor-en achternaam. 
En zijn z’n ouders er een keer niet op de doordeweekse-thuis-eet-dag, dan eet hij bij ons. Patatjes. En twee frikadellen met niks. Gaan we samen halen bij de patatboer in het dorp. En hij glundert na het danken: “Dat wisten jullie niet hè, dat ik zo hard ging zingen”.




“Er staat hier dat u zijn pleegmoeder bent?”
“Eh…..ja, dat klopt, wat wilde u vragen?”



dinsdag 4 oktober 2011

Garage

“Goedemorgen mevrouw Smit, wat kunnen we voor u doen”  We vousvoyeren nog, baliemeneer en ik. Hoe dan ook, als de garagemedewerker je bij naam kent, kunnen er twee dingen aan de hand zijn. Of hij is vreselijk onder de indruk van je persoonlijkheid, òf je komt er gewoon te vaak. En ik ben bang dat het laatste bij mij het geval is.
“U weet waar de koffie staat” wappert hij, als hij de sleutel in ontvangst neemt.
Ja, òf ik dat weet.


We hebben jarenlang Citroëns gereden. Geen centje pijn. Nou ja, een keer een warmlopertje met een Eend. Keer lekje in de remleiding van de BX, waardoor het hele geval door z’n hoeven zakte vlak voor Lyon. Om half twee ‘s nachts. Met baby bij ons. Van dat voorval herinner ik me wel dat ik zeldzaam blij was dat ik  de franse taal enigszins beheers. Franse garages zijn over het algemeen heel wat minder klantgericht dan we hier gewend zijn.


Afgelopen zomer, camping, Frankrijk. Bij m’n zwager knapt iets. In de auto. Een aandrijfriem ofzo, vraag me niet naar technische details. De arme jongen zit nog na te shaken op z’n stoel. Niet van het geknapte onderdeel, maar vanwege de rit naar de garage. 
Ons beider schoonvader trekt hem er wel even naartoe. Blindelings varend op zijn Tom neemt ie de tolweg, mikt geld in de trechter van het tolpoortje en trekt, er kennelijk niet aan denkend dat er normaal maar één auto onder de slagboom door kan, zwager aan het kabeltje achter zich aan. Gaat nèt goed.  Hij neemt ondanks de navigatie een afslag te ver, keert en gaat weer terug over de tolweg, moeiteloos hetzelfde kunstje herhalend. M’n zwager zit inmiddels lichtelijk hyperventilerend achter het stuur. Bij een rotonde blijft schoonpa staan. Zeker weer de weg kwijt, denkt zwager en stapt uit om even te overleggen. Als hij halverwege is, trekt pa weer op. Zwager kan nog net in z’n auto springen. Bij terugkomst kijkt ie me smekend aan: “Wil jij even met de garage bellen? Ik snapte het niet helemaal en jouw Frans is veel beter”  Ik besluit dat de arme jongen inderdaad genoeg heeft meegemaakt voor vandaag en bel de garage. 


“Er is vandaag een Nederlandse Volvo bij u binnengebracht en ik wilde…”Kenteken!” “weet ik niet, het gaat om een Nederlandse Volvo van meneer..” “Kenteken!” 
Mens! Hoeveel Nederlandse Volvo’s kunnen er binnengebracht zijn op 1 ochtend?
Er volgt een kruisverhoor, wie ik dan ben, waarom meneer zelf niet belt, en ik kan wel ik-weet-niet-wie zijn, wat heb ik er eigenlijk mee te maken? Ik blaf terug dat het om de auto van mijn zwager gaat, dat ik een enorme berg moet oplopen om het kenteken na te vragen en dat niet elke Nederlander even goed Frans spreekt, dat het sowieso een goed idee zou zijn als ze wat langzamer zou spreken en dat ik alleen maar wil weten hoelang het ongeveer gaat duren, normalement. Want die clausule moet je altijd inbouwen in Frankrijk.
Het telefoniste aan de andere kant van de lijn bedaart enigszins. De auto wordt verplaatst…naar een andere garage ja, en dan morgen nog maar eens bellen. Het is het begin van een soap van drie dagen, maar dan is de Volvo terug, gerepareerd en wel.


Als je het zo bekijkt bof ik toch maar met onze huidige Renault-garage. We boffen gewoon iets minder met onze Renault. Een half uurtje en twee koppen koffie later komt de monteur eraan. Met hem heb ik een heel andere verhouding. We zeggen jij en jou en hij legt me altijd gedetailleerd uit wat er aan de hand is. Met tekeningetjes erbij. Hij ziet kennelijk een taak. Niet geheel onterecht, de binnenkant van een auto blijft een mysterie voor mij.
Volgende week terugkomen, want het betreffende onderdeel is niet voorradig. 
Ach, dat overleef ik wel. Ik weet waar de koffie staat.

donderdag 29 september 2011

Boodschappen

We doen boodschappen. Zoon en ik. Dat wil zeggen, ik doe boodschappen, voor hem is het meer een social event. Hij maakt een praatje met de bedrijfsleider, gaat een worstje halen, babbelt even met een wat oudere meneer over de voor- en nadelen van een bepaald soort hagelslag, kortom; hij vermaakt zich uitstekend.


Ik vind boodschappen doen een stuk minder leuk dan hij. Heen en weer rennend door de winkel -nee hè, geraspte kaas vergeten, terug!- bedenk ik dat het toch veel makkelijker zou zijn om alles via internet te bestellen. Je vergeet niks, je hoeft niet met een onwillige kar tegen de stroom in weer helemaal terug naar het begin van de winkel omdat daar iets ligt wat je dringend nodig hebt, het kost minder tijd, je rijdt niet met je trekhaak precies tegen de parkeersensor van de bezorgbus op het veel te krappe parkeerterrein- dat soort dingen.


Eigenlijk bestellen we al heel veel via internet. Een groot deel van de kleding, bijna alle elektronica. Alles keurig thuisbezorgd. Dat is zoon ook niet helemaal ontgaan merk ik als we met volle kar het parkeerterrein weer opdraaien. Hij laat me een kleurplaat zien die hij van de "slager-mevrouw" heeft gekregen. Als hij hem mooi kleurt krijgt hij iets leuks. We bekijken de plaat eens goed. "Dan moet hier mijn naam staan hè?" vraagt hij. "Ja, en hier je adres en daar je leeftijd." Door zijn vervolgvraag realiseer ik me dat we het per internet bestellen van boodschappen nog maar even moeten uitstellen:
"Mijn levertijd?"

dinsdag 27 september 2011

Niet doodslaan

“Hoeven ze nooit iets uit hun hoofd te leren?”  Ik vroeg het twee jaar terug aan de predikant die Natalia catechisatie gaf. Meer uit nieuwsgierigheid dan uit correctiedrift overigens.
“Hoe ging dat bij jouzelf, vroeger?” was zijn wedervraag. Hij had gelijk. Het was precies 5 minuten lopen van ons huis naar de kerk.  Precies de 5 minuten die ik nodig had om de vraag van de week in m’n kop te stampen en die vlak na aankomst te lozen. Maar dochterlief kwam met verhalen thuis, verbanden die ze had leren zien, inzichten die ze had gekregen. 


Dit jaar is alles anders. Ik zeg niet slechter, maar wel anders. En ik zie mezelf terug. Niet helemaal, want de 5 minuten zijn voor hen een half uur, daar boffen ze bij, want er moet niet alleen geleerd, maar ook gemaakt worden. Vriendin wordt opgehaald in een dorp vlakbij en dan door richting kerk. Zaten ze de voorgaande jaren genoeglijk te babbelen, tegenwoordig is het een gekkenhuis. “Wat heb jij al?”  “Pen, pèn!” “Mam, wat is het verschil tussen een verbod en een gebod?” 


Ik dicteer op volle sterkte boven de radio èn jongste dochter die naast me volhardend zit te mompelen: “Met heel uw hart en geheel uw verstand en geheel uw ziel” uit. “Andersom” roep ik nog snel even naar rechts “eerst ziel en dan verstand”. Gek dat ik dat nog wel onthouden heb. Achter hebben ze de volgende vraag: “Als je niet mag stelen, wat mag je dan wel?”  “Hard werken en uitdelen. Staat in Efeze. Vier. Vers iets in de twintig.” 


Ik probeer op te letten waar ik rij, het zijn rotbochten hier. 
Paniek op de achterbank. “ Waar staat de wet?” Ik word het zat “Geef maar hier!” Met een oog op de weg en een oog op de bijbel ga ik steeds langzamer  rijden. “Als je niet mag doodslaan, wat mag je dan wel?”


Het voelt alsof het doodstil wordt om me heen. Ik geef snel de bijbel naar achter en concentreer me op de weg. “Mensen in leven houden”. 

donderdag 22 september 2011

Stadsgeluiden.

Nachtje bij m'n moeder. Ze woont hier prachtig. Niet al te groot, maar een mooi, licht appartement, tegenover het winkelcentrum, tram voor de deur, ziekenhuis ernaast voor je-weet-maar-nooit. 2 minuten de andere kant op brandweerkazerne en politiebureau. Lekker veilig. Net als de slaap me een beetje wil overvallen hoor ik het. Ik wapper wat met m'n dekbed en probeer het te negeren. Even later hoor ik het weer. Hier. Of all places..een mug! Een stadsappartement, 5 hoog. Ik doe het licht aan en probeer rond te kijken. Thuis heb ik daar een man voor en als die niet helemaal wil meewerken ergens ook nog wel een bril. Hier heb ik dat allemaal niet en om m'n moeder er nu wakker voor te maken....die ligt nog bij te komen van het idee dat ze gisteren 78 is geworden.
Ik pak mijn dekbed op en wandel. Echt veel keus heb je hier niet, dus het wordt de bank in de woonkamer. Die is best groot. Maar net geen 1 meter 73 merk ik als ik me erop nestel. Klein nadeel is ook het ontbreken van gordijnen en het bepaald niet ontbreken van heel veel ramen. De doorgaande weg hiervoor is goed verlicht. En de mensen die langskomen praten niet allemaal zo hard. Nou ja, soit! ogen stijf dicht en slapen!
Ik lig nog geen 20 minuten en verstijf van schrik. Een geluid alsof er iemand met een snijbrander de tramrails hiervoor aan het bewerken is. Blijkt het trambaanveegwagentje te zijn. Komt tergend langzaam deze kant op tot horen en zien vergaat en slaat dan de hoek om, richting ziekenhuis. Om een half uur later uiteraard weer de andere kant op te vegen.
Ik dommel de nacht door: ambulance,  nog een ambulance,  Dan politie. Of brandweer, ik weet nooit wat wat is, lallende mensen op straat, auto's die met gierende banden de hoek om moeten.
Om kwart over 5 floept er een lamp aan...tijdklok. Zullen die inbrekers vast intrappen. 6 uur: eerste tram.
Tijd voor koffie.

woensdag 21 september 2011

Grote kleine meid - De Duiventil

Als je 15 jaar oud wordt is je Duiventil-tijd voorbij. Soms is dat heel goed, de aansluiting met de kleintjes wordt minder, de skelters worden te klein, de computerspelletjes te kinderachtig en de bedtijd te vroeg.
Soms spelen die dingen helemaal niet.
Omdat de spelletjes toch altijd al te moeilijk waren en je je uren kan vermaken met het meezoemen van liedjes van Marco Borsato. Omdat je je slaap gewoon nodig hebt. Omdat je de kleintjes hoogstens fysiek ontgroeit.
En nu, na acht jaar, moet je ook weg. Als kleine hummel van 7 kwam je binnen. Je maakte zinnen van 2 woorden. Je zag geen steek maar dat wisten we toen nog niet. En wat hebben we je zien groeien in al die jaren. Woorden werden zinnen, onze hummel werd een Dame, met deodorant, oorbellen en parfum en het liefst los haar.
En toch bleef je altijd onze kleine meid. En wellicht is het daarom zo lastig om afscheid van je te nemen.

Dohobs

Als je dochter helemaal zielig in het ziekenhuis ligt, de dag voor haar verjaardag en ze heeft net te horen gekregen dat ze niet naar huis mag, dus haar verjaardag in het ziekenhuis moet vieren èn dan zie je bij het koffiehalen zo'n schattige knuffelhond liggen in het ziekenhuiswinkeltje..tja, dan koop je die want je wilt alles wel uit de kast halen om haar te troosten.
En sindsdien is Dobs haar grote troost. Prik halen? Dobs mee. Op vakantie? Dobs mee, ìn de auto of het vliegtuig natuurlijk, niet in één of andere tas. Dobs heeft ondertussen al heel wat van de wereld gezien. Dobs heeft ondertussen trouwens ook een heel dun nekje, vanwege de geïmproviseerde hondenriem die eromheen zit. Altijd juichende herkenning als we van die arme Siepie lezen. Maar dit terzijde.
Het merkwaardig troostende effect van Dobs is ook haar broertje opgevallen. En aangezien hij ziek is, mocht gisteravond Dobs bij broerlief in bed. Maar toen puntje bij paaltje kwam beviel het grote zus maar matig, zonder Dobs in bed, ze kon niet slapen. Dus het beest uit het bed van slapende broer gewurmd en de rust keerde weer. Voor een poosje dan, want om een uur of één werd broertje huilend wakker: waar is Dohohobs? Zelfde truc weer toegepast maar nu andersom, nog iets lastiger want madam lag er bovenop.
Ik kan je wel vertellen: het voelt tamelijk idioot om 's nachts stiekum door het huis te sluipen met een ontvoerde hond, zeker als je het voor de tweede keer doet. En je je tamelijk tollend van de slaap afvraagt hoe vaak dat nog moet gebeuren binnen de inmiddels toch al krap aangemeten uurtjes slaap. Gelukkig vindt Dobs alles goed. Ze hebben gelijk: zeldzaam lieve hond. Misschien dat ik hem vannacht maar een keer voor mezelf ontvoer.

Haar

Dat we er een van twee hebben, die regelmatig z'n coupe probeert te verfraaien door er een danoontje in te smeren..allá, leeftijdsadequaat zullen we maar zeggen. Maar we hebben er ook een van tien. Bijna elf. Die vertoont weer ander leeftijdsadequaat gedrag. Vandaag waren het "eenvoudige schoonheidsmiddeltjes". Haar vriendinnetje had een boek waarin "echt mam, supersimpel" recepten stonden waarmee handen, voeten en haren behandeld kunnen worden. "Mogen we dan wel die citroenen van de fruitschaal gebruiken?" vroeg vriendin. Natuurlijk mocht dat. Ik heb ze daar namelijk niet neergelegd.
Nadat er nog even werd gevraagd of mijn olijfolie wel plantaardig was (wat leren ze toch op school..) werd er druk gerotzooid in de keuken.
Vanavond moesten er twee bakjes mee onder de douche. Een bakje werd retour gezonden: of dat even in de magnetron mocht want het was zo koud. Het was haarglansmiddel. Met citroensap. En velletjes. Van de citroen. Na twintig minuten uitspoelen kwam dochterlief tamelijk wanhopig beneden: die velletjes wilden er niet uit. "Hoop conditioner erin en kammen" Als het bij luizen werkt moet het toch zeker bij citroenvelletjes werken dacht ik zo.
Tien minuten later was het gepiept. "M'n haar glanst wel erg mooi hè"
Ja. Haar haar glanst. Prachtig. Altijd.
Ook zonder citroen-met-velletjes, ook zonder een hoop conditioner. Da's ook leeftijdsadequaat denk ik.
Ik ben niet zo bang voor een herhaling.
Alhoewel..zou ik zelf....
Eens kijken of er nog citroenen op de fruitschaal liggen.