donderdag 8 november 2012

Wachten


“Oei”, roept mijn voltallige woonkamer als ik met een vaart tegen het openstaande deurtje van het keukenkastje aanloop, gevolgd door “gaat het?” en “heeft u zich pijn gedaan zuster?” en meer meelevende geluiden.
“Ik wilde even checken of u nog wakker was” roep ik over mijn schouder terwijl ik toch maar even hard over mijn voorhoofd wrijf.
Dikke eigen schuld natuurlijk, in mijn haast twee dames van koffie te voorzien, een op het toilet te helpen en tegelijk de vaatwasser uit te ruimen heb ik het deurtje open laten staan.
Als ik even later een kop koffie omver gooi die mijn collega behulpzaam voor me aan de kant heeft gezet weet ik wel weer hoe laat het is…

Het lijkt wel of dat bij mij met vlagen gebeurt, van die rampdagen. Ik herinner me nog levendig de keer dat ik, in mijn ijver zo’n soort gezellige moeder te zijn uit de Libelle, een keer pannenkoeken bakte op een ietwat ongelukkig tijdstip.
Moest een eitje zijn met de uitvinding van dat jaar: zo’n schudfles! Beetje melk erbij, goed schudden, beslag is klaar. Geen geroer of gemix tussen het bakken door, gewoon even schudden. Behalve de klonten die je er dus echt nooit helemaal uitkrijgt is het ook best een idee.
Ik doe een beetje boter in de pan, schud een keer goed, laat het beslag in de pan lopen en met een paar minuten is de pannenkoek klaar. Boter, weer even schudden, beslag in de pan. “Gaat lekker” denk ik nog, terwijl ik al stiekem begin te dagdromen over van die leuke, nonchalant aangeklede tafeltjes met accessoires en woonbladen enzo erop die je ook altijd in de Libelle ziet staan. Ik bedoel, als dit haalbaar is…
Bij mijn volgende schudpoging wordt mijn dagdroom wreed verstoord. Het is namelijk wel de bedoeling dat je de dop er goed op draait natuurlijk. Mijn keuken lijkt minder op een woonblad of een Libelle dan ooit, met overal aanklevend beslag, maar erger nog, ik voel de teleurstelling van de kinderen al. Geen pannenkoeken kan gewoon niet! “Snel gewoon beslag bijmaken”, denk ik, en bedenk dat de bloem bovenin het keukenkastje staat. Ik pak de triptrap van oudste bij wijze van keukentrap, spring erop en zak er met een evengrote vaart doorheen. Ik weet niet meer of die pannenkoeken er ooit nog gekomen zijn. Ik herinner me wel bloedende scheenbenen.

Als ik met bult op mijn voorhoofd thuiskom, blijkt het strijkijzer kapot te zijn. De volgende ochtend weigert mijn bankpas dienst en blijkt geblokkeerd te zijn vanwege mogelijke skimming. De post brengt een brief van de RWD omdat een van de auto’s niet verzekerd is. De boete bedraagt nog net geen 400 euro. Blijkt een administratief foutje als ik even Apeldoorn bel. Maar toch. Mocht iemand me zoeken, kijk eens in mijn bed. Daar lig ik in, met de dekens over mijn hoofd getrokken. Te wachten tot vandaag voorbij is.

maandag 10 september 2012

Nadenken


“Wat ben je nu aan het doen?” vraagt mijn schoonmoeder. “Ik probeer uit te rekenen hoeveel rollen behang we nodig hebben” zeg ik enigszins verbeten terwijl ik midden in de bouwmarkt als een razende op de rekenmachine van mijn telefoon sta te tappen.
Rekenen is niet mijn sterkste kant. Dus nu ik bedacht heb welke stappen ik moet volgen om de boel uit te vogelen, kan ik eigenlijk geen afleiding gebruiken, want anders ben ik het zo weer vergeten. Eigenlijk ben ik het al kwijt op het moment dat ze iets tegen me zegt, maar gelukkig rollen mijn krakende hersens uit zichzelf nog even door en ben ik eruit. Denk ik. Zeven rollen moeten we hebben, en twee van die rollen met het patroon, maar dat verspringt dus ik pak er maar een extra mee. Het betere natte-vingerwerk is namelijk ook wel aan mij besteed.

Een week later besluit ik met  de voor mij typische maandagochtendovermoed een ladekast in elkaar te gaan zetten. Ik bedoel, hoe ingewikkeld kan dat zijn. Als ik zie hoe mijn zevenjarige met eindeloos geduld zijn lego bouwt, moet zo’n kastje voor mij toch een eitje zijn. Gewoon de stappen volgen.
Probleem 1 kondigt zich al snel aan. Ik weet niet wie die dozen heeft dichtgeplakt, maar hij of zij heeft zich uitstekend van de taak gekweten. Ik ben zeker een kwartier aan het stoeien voordat ik ze open heb. 
Goed. Boekje open. Stap 1. Gereedschap klaarleggen. Probleem 2. Ik kan de accuboor niet vinden. Na een rondje door het huis vind ik hem in de kamer van dochter 2. Dat wil zeggen, de accuboor met een kruiskop erop. De koffer met de andere hulpstukken is nergens te bekennen. Maar hopen dat alles met een kruiskop kan dan.
Ik pak voorzichtig de boel een beetje uit. Nee hè. 5 zakjes met schroeven, houten pinnetjes, plastic gevalletjes, beugeltjes. Wat een drama. Ik word al duizelig bij de aanblik van het geheel.
Koffie.

Terwijl ik met koffie een buitje uitzit onder ons pas zelfgebouwde afdak, je zou haast denken dat we het leuk vinden ofzo, klussen, vraag ik me af waarom ik mezelf dit soort dingen aandoe. In het eerste geval moest ik vooral mee voor het kleuradvies. Maar daar houdt het niet op natuurlijk. Dat had ik ook van tevoren kunnen bedenken. Het tweede geval is mijn eigen domme schuld. Dit onbehandelde kastje is namelijk zo leuk te verven, bedacht ik in de winkel toen dochter aan het uitzoeken was. Drie keer raden wie dat mag gaan doen. En dat had ik ook van tevoren kunnen bedenken.

Ik worstel door met de kast, het moment vrezend dat er net één zo’n stom houten pinnetje ontbreekt, maar dat komt gelukkig niet. En als ik het gerommel met de schroefjes en de andere ellende echt spuugzat ben, zoon is echt veel beter met z’n lego dan ik met mijn bouwpakket, bedenk ik dat het frame wat er nu staat eigenlijk zo makkelijker geverfd kan worden. De ultieme smoes om van mezelf te mogen stoppen.

Oh, en dat behang? Het klopte. Meer geluk dan wijsheid. En die wijsheid kan ik beter op een andere manier inzetten. Bijvoorbeeld door van tevoren te bedenken waar ik aan begin. En dan dus te bedenken dat ik het beter niet kan doen. Maar dat bedenk ik steeds pas weer achteraf. Voordenken voorkomt nadenken, las ik laatst ergens. Dat is het. Ik moet gewoon niet meer nadenken. Of maak ik nu een denkfout?






maandag 13 augustus 2012

Ik zeg lekker niks.


Alsof ze een belangrijke wending aan ons leven geeft, deelt ze op zalvende toon mee: ”ga over 400 meter rechtdoor”.

De bijna spreekwoordelijke handicap van vrouwen maakt een navigatiesysteem per definitie mannelijk. Hij heet dan ook Tom. Dat –in tegenstelling tot veel hilarische, danwel geërgerde verhalen die je placht te horen- bij ons thuis toevallig een vrouw wel kan kaartlezen doet er niet toe.

Ik moet haar niet zo. Die vrouw van Tom die ons richting tracht te geven. Met Tom zelf kan ik het redelijk vinden. Maar zij…Ze heeft toch iets belerends. Of op z’n minst iets gezwollens. Bovendien beïnvloedt ze op ongebruikelijke wijze het taalgebruik van onze jongste van zeven. “Mama, als wij straks bestemming bereikt hebben, mag ik dan een lolly?”

Hoe anders ging dat vroeger. Met je pas naar de ANWB om de benodigde routekaarten –gratis- te halen. De michelinmap met detailkaarten klaarleggen. Over de kaart gebogen een route uitpuzzelen. Je was al drie keer op vakantie geweest en terug voordat je werkelijk ging.
En dan onderweg in de auto. De bestuurder soms compleet het zicht ontnemen doordat je ineens een stuk moest omvouwen, of omdat je je net op het omklappunt van de kaart bevond.

En nu? Hooguit kijk je even op de routeplanner hoeveel kilometer het nu precies is, en de ochtend van vertrek typ je braaf het adres van je toekomstige vakantieverblijf in op je navigatiesysteem en karren maar. Volledig erop vertrouwend dat het ding je brengt waar je wezen moet, hoewel je zelf volledig gedesoriënteerd bent. Soms krijg ik van die visioenen. Dat een plaatsje in Denemarken dezelfde naam heeft als een plaatsje in Kroatië bijvoorbeeld. Per ongeluk. Kan best.

Over het algemeen wijst ze ons onaangedaan de weg. Meestal klopt het ook. Verdwalen wij virtueel dan wel eens in een weiland, is dat puur het gevolg van onze weigering het systeem te updaten. Snelwegen gaan meestal nogal. Maar in de kleine franse dorpjes waar rotondes maar als paddenstoelen uit de grond blijven schieten moeten we soms heel even zelf nadenken.

Onze rij-instructeur – ja, echtgenoot en ik hadden dezelfde- zei altijd: ”als ik niks zeg, dan ga je rechtdoor” Nou altijd. Hij zei dat het liefst natuurlijk maar één keer. Voor de hardnekkige twijfelaars onder ons wilde hij het wel eens herhalen.
Nu er niet meer getwijfeld wordt is het nog steeds de stilzwijgende afspraak, mocht het een keer voorkomen dat we ons zonder Tom voortbewegen, dat niks zeggen rechtdoor is. Wellicht dat het me daarom zo irriteert als mevrouw Tom daarop inbreuk maakt.

Een van mijn eerste aankopen in Bretagne is een degelijke, ouderwetse Michelin detailkaart. Wat een genot. Ik weet weer waar ik ben. En af en toe, als mevrouw even in de war is omdat er geen satelliet beschikbaar is, of omdat ze denkt dat we ons in een kanaal bevinden, dan ben ik snel genoeg om zelf de weg te vinden. En als we dan rechtdoor moeten, zeg ik lekker niks.

maandag 9 juli 2012

Verdeeld


Ik leef in een verdeeld gezin. Waar de ene helft zich op All-Stars voortbeweegt, zweert de andere helft bij Vans. 
Dat soort typische tweedelingen zag ik vroeger ook aan me voorbij trekken: Puch of Kreidler…. Weet u nog? Nee? Dan ben je jonger dan ik. 
Drum of Samson. Ajax of Feyenoord. Pepsi of Coca Cola, Beatles of Rolling Stones. Alternatief of kak. Croky of Smiths.

Ik kan me vanaf pakembeet mijn studententijd dat soort dingen helemaal niet meer herinneren, of het moet een soort bierstrijd zijn geweest: Als je Amstel dronk zoals ik, of erger nog! Bavaria, want daar schaamde ik me ook niet voor, was je wel het ultieme watje, maar telde niet want vrouw. 
Herinner me dat de heren compleet konden opgaan in de strijd tussen Grolsch, Hertog Jan, Heineken en Alfa. Het interesseert me nog steeds niet. Bier is bier en dat drink je als het erg warm is. Of als er geen water in de buurt is.

Dezelfde strijd tekende zich ook af rond versterkers, boxen, muziekvoorkeur in het algemeen, cabaretiers en koffie, maar het wereldje van de heren was al zo groot dat het niet meer om de keus tussen twee dingen ging. Trouwens, tegenwoordig hoor ik ze nog wel eens zo converseren, hoewel het zwaartepunt zich nu weer wat heeft verplaatst naar automerken, soorten verf om op je huis te smeren en whiskey.

Ik ben überhaupt niet zo van de merken, alhoewel ik van de week wel even jaloers door de Ray-Ban van mijn vriendin keek, maar dat was meer om de scherpte van het zicht dan het uiterlijk van de bril. Ook mooi hoor, daar niet van. 
Toen mijn schoonzus laatst hun nieuw aan te schaffen auto uit en te na beschreven had, vroeg ik pas toen we al bijna op het volgende onderwerp overstapten: “wat voor merk is het eigenlijk?” Dat wist ze natuurlijk ook niet meer, maar het was zo’n merk waarin je vroeger niet in gezien kon worden. “Een Opel!” riep ik gretig, want op een of andere manier, vraag me niet waarom, heb ik daar wat tegen. En het is een automerk, dat weet ik ook zeker. Maar dat was ‘em niet.

Kleding moet vooral lekker zitten, niet te snel verslijten en er een beetje uitzien, eten en drinken moet vooral smaken. Maar of het nou bij de Bijenkorf, de Zeeman, De Lidl of de Albert Heijn vandaan komt zal me een zorg wezen.  

Welke gympen ik dan draag?  Een conservatieve pubermoeder van in de veertig? Raad maar eens! 




woensdag 20 juni 2012

Deskundige.


Ik moet het toch een keer ter sprake brengen denk ik dan. Waar oudste rond haar derde jaar al een heel verhaal rond haar adoptie kon vertellen, komt het bij zoon eigenlijk nooit ter sprake. Hij weet dat hij in een ander land geboren is. Dat dat Bolivia heet. En dat hij daarom een bruin velletje heeft. Maar het interesseert hem niet. Hij heeft het zelfs gepresteerd zijn hele klas eens voor de gek te houden, toen juf rond 5 december een mooie aanleiding zag om zijn adoptie klassikaal ter sprake te brengen. Want hij hoefde niet geschminkt. Hij was al zwart. Vonden zijn klasgenoten. En hijzelf ook wel.

Zoals het een moderne pedagoog betaamt vroeg juf: “wil jij wel vertellen aan de kinderen waarom jij een bruin velletje hebt?” Leuk moment! Ongedwongen! Daar wachten we tenslotte altijd op. Zodat het zo normaal mogelijk lijkt.

“Ja hoor.” zei zoon. Hij ging erbij staan. Juf bewonderde inwendig zijn dapperheid en pinkte al haast een traantje weg toen zijn ietwat ontnuchterende apotheose kwam: “Dat komt omdat ik altijd zoveel chocolademelk drink!”

Misschien ligt het aan mij. Ik ben niet zo bezig met dat geadopteerd zijn. Het valt mij in elk geval niet op. Het zijn gewoon mijn kinderen. En daar horen wel eens wat dingetjes bij die je bij andere kinderen misschien niet aantreft. Maar goed. Die hebben dan wel weer andere dingetjes die je bij mijn kinderen niet aantreft. 

Een paar keer per jaar trekken ze een blik aspirant-adoptieouders voor me open, waar ik dan bijna twee uur tegenaan mag leuteren als ervaringsdeskundige. Dat woord hebben ze vast uitgevonden om vrijwilligers te paaien. Zo’n mooie P&W-achtige klank. Deskundige. Nounou.
Natuurlijk ben ik alleen maar deskundig op het gebied van mijn eigen gezin. En dan nog valt daar wel wat op af te dingen.
Het is best leuk om te doen. Er wordt altijd aandachtig geluisterd. Voor sommige aanwezigen is het de eerste keer dat ze een adoptieouder in het wild zien.Vinden ze best spannend, tot ze doorkrijgen dat ik ook maar een heel gewoon mens ben.
Twee uur lang stort ik alle bekende adoptietermen voorzien van geestige anekdotes en minder geestige kanttekeningen over die arme mensen uit. Dan ben ik er weer even intensief mee bezig. En na afloop ben ik blij dat ik niet dagelijks over al die toestanden hoef na te denken.  

Zoals een wildvreemde me ooit in de supermarkt vertelde: “U boft wel mevrouw, want je weet maar nooit wat je in huis haalt.” Hoe hij dat zo snel zag weet ik niet,en het is natuurlijk apert geleuter, maar ik bof inderdaad. Niet omdat ik drie voorbeeldige kinderen heb. Niet omdat ik tot nu toe niet tegen almachtig grote problemen met ze ben opgelopen en ook niet omdat ik elke opvoedmiskleun op hun adoptie kan schuiven, alhoewel dat soms een prachtig excuus is.
Ik bof gewoon omdat deze drie mooie pareltjes bij ons mogen opgroeien. En ik denk dat een heleboel ouders vinden dat ze op dezelfde manier boffen. Of hun kinderen nou geadopteerd zijn of niet. Want volgens mij houden biologische ouders net zoveel van hun kinderen.

Maar, en dat houdt ik de luisterende aanstaande ouders ook altijd voor, ik heb gewoon hetzelfde zitje achterop mijn fiets. 
Blijf alsjeblieft nuchter. Problemen komen niet alleen in adoptiegezinnen voor. Pak ze aan als ze zich voordoen. 

Ik waag nog een poging als ik hem naar bed breng. “Denk jij wel eens aan je buikmevrouw? Aan je madre?” “Nee,” zegt ie. “Nou ja,” probeer ik nog, “sommige kinderen doen dat wel. Die vinden dat moeilijk. Of soms zelfs verdrietig, als ze die niet kennen.” “Ik niet hoor,” zegt zoon, op zijn eigen, nuchtere manier “ik hèb toch al een moeder.” 

zondag 6 mei 2012

Tent


Waarom doe je zoiets in vredesnaam? Ik vraag het me jaarlijks weer af. Meerdere keren zelfs. Is het iets dat je doet omdat je het met de paplepel ingegoten hebt gekregen? Simpelweg misschien omdat het leuk is? Of omdat het zo fijn voelt als het weer achter de rug is? Ik ben er niet uit. 

Kamperen heeft natuurlijk best iets, als het overdag een graad of 30 is en ‘s nachts iets rond de 20. Laten we dat soort omstandigheden nou zelden treffen. Overdag 40, ja, dat hebben we vaak zat gehad. Of ‘s nachts min 3. Ook.
Waarschijnlijk heeft het ook nog wel iets als je een caravan met airco hebt. Of een kachel. Of allebei. Maar wij moeten zonodig in een tent.

Natuurlijk dringt de luxe ook langzaam in ons kampeerbestaan door. Ik herinner me een vakantie zonder auto, zonder stoelen en met twee pannetjes en één gasje. Nu hebben we een tent van oerdegelijke Hollandse makelij, verstelbare stoelen, een keuken, een kast en een koelkast, die er wel moest komen vanwege de medicatie van dochter 2, die dus in meerdere opzichten een zegen is gebleken. 
De dochter ook. Alhoewel ik zeker weet dat zij geen kampeerdersgenen heeft. Dat bleek wel toen ze tijdens de laatste 4-daagse vakantie als antwoord op mijn vraag of er iemand een potje nagellak bij zich had met 8 potjes kwam aansjouwen.

Zij is denk ik meer het hoteltype. Misschien wel omdat wij haar ongeveer in een hotel hebben gekregen? Meteen verpest voor de rest van haar leven. Opgeteld hebben wij aardig wat maanden in hotels doorgebracht. En toch ben ik dat vaak na een paar dagen al zat. Het lijkt leuk, al die luxe, je bed opgemaakt (blijf ik moeite mee houden en doe het dan toch stiekem alvast halfhalf zelf), ontbijtbuffetten, zwembaden enzovoorts, maar het kan me gestolen worden. Misschien omdat je er nooit helemaal echt thuis bent. Er is niks van jezelf. En je altijd maar afvragen waar die rare vlekken in de vloerbedekking toch vandaan komen…

Toch hoor je mij niet piepen als er iemand een upgrade naar, zeg, een caravan voorstelt. Slaan we dat halfslachtige gedoe waar elke ex-tentkampeerder doorheen schijnt te moeten met een vouwwagen voor het gemak even over. Probleem is alleen dat niemand dat voorstelt. “Over mijn lijk,” zegt de enige andere volwassene hier in huis. Nu is dat natuurlijk een optie, maar dan moet ik er helemaal alleen mee rijden. En alhoewel dat waarschijnlijk nog wel gaat, heb je dan nog dingen als disseldruk en oploopremmen enzo.

Toch zou de komende zomervakantie wel eens beslissend kunnen worden. We hebben een camping in Bretagne geboekt. Het zou daar best eens gewoon twee weken kunnen spoken. En dan zie ik die caravan toch ineens een stuk dichterbij komen. Jammer dat ik nog steeds niet weet waarom ik perse wil blijven kamperen. Ik spreek u na Bretagne weer.

vrijdag 13 april 2012

Gedachten

“Bladerend door de Pensées trof me weer…” begint een artikel in de cultuurbijlage van de krant. 
Ik trek mijn wenkbrauwen zo hoog op dat ik het zelf voel.
Wat wil iemand met zo’n zin? Even laten merken dat ie het Frans zo goed beheerst dat ie de Pensées in de grondtaal bestudeert?

Alhoewel, bladeren is geen lezen natuurlijk. Kan ik ook. Bladeren in de Pensées. Staat best interessant. Als je publiek hebt dat het opmerkt natuurlijk. Lijkt me typisch iets voor in de trein. Hier thuis maak je er in elk geval geen indruk mee.


Oh wacht. Hij leest toch. Even verderop volgt een citaat. In het Frans uiteraard. 
Met daaronder de Nederlandse vertaling voor het klootjesvolk.
Ik snap de zin niet. Noch in het Frans, noch in het Nederlands.
Het artikel kabbelt verder. Over de ruimte. Tussen neus en lippen wordt een middeleeuws Engels boek genoemd. Heeft de schrijver natuurlijk ook gelezen. In het middeleeuws Engels ongetwijfeld. 


Ik besteed er eerst een minuut aan om te bedenken van wie die beroemde franse gedachten ook alweer waren. Om vervolgens te ontdekken dat het een regel lager vermeldt wordt. Stom natuurlijk. Had ik moeten weten. Ik ben duidelijk een stuk dommer dan de schrijver. 
Toch blijf ik het een vaag artikel vinden. Ligt ongetwijfeld helemaal aan mij.  Maar ik kan me maar niet aan de indruk onttrekken dat het vooral geschreven is om de uitgebreide kennis en kunde van de schrijver te etaleren.


Nu moet ik eerlijk bekennen dat ik ergens wel wat in het gedrag van deze auteur herken.
Sterker nog, het is zelfs de reden dat ik de bijlage lees. En dan met name de recensies van boeken en cd’s. 
Je weet hoe dat gaat, op verjaardagen en feestjes. “Heb je dat niet gelezen? Echt niet?” En dan zo’n blik alsof je een vreemde diersoort bent. 
We willen allemaal graag meedoen. Intelligent overkomen. Doen alsof we onze –uiteraard spaarzame- vrije tijd invullen met zinvolle bezigheden in plaats van voor de buis, achter de computer of over de smartphone te hangen.
En juist daarom is het zo belangrijk om die recensies te lezen. Dan ben je in staat om achteloos hier en daar een opmerking tussendoor te gooien, die a) jouw intelligentie benadrukt en b) de andere partij monddood maakt. 
Dat laatste is essentieel, want veel meer dan 5 regels bevat een recensie doorgaans niet, dus je kunt niet eindeloos doorgaan.
Een opmerking als: “maar de karakters worden niet erg uitgediept” of “maar het wezenlijke van dit boek is natuurlijk de filosofische ondertoon” volstaan meestal in ruime mate. Indien uw gesprekspartner het boek daadwerkelijk gelezen heeft, zal hij zich wanhopig afvragen wat ie gemist heeft. Is dat niet het geval – want vlak die mogelijkheid niet uit- dan is dit een prachtmoment om uit de conversatie te stappen zonder gezichtsverlies.


Ik chargeer. Ik lees best wel eens een boek. Ik lees ook best wel eens een boek niet. En dat durf ik best te zeggen. Maar ik ken de verleiding die hierboven beschreven wordt.
Makkelijk scoren. Je net iets mooier voordoen dan je bent. Lijken wie je graag wilt zijn.


Het artikel eindigt met een Latijnse term. Meneer is kennelijk latinist. Of had dat graag willen zijn. Het is ongetwijfeld uit te Googelen. Maar daar heb ik nu even geen zin in. En bladerend in mijn eigen gedachten merk ik dat het tijd is voor de ergotherapie van zoon. Prozaïsch. Het werkelijke leven. Maar dat heeft voorrang en dat gaat maar door. Ad infinitum.

donderdag 12 april 2012

Bedtijd

Ze heeft een uitnodiging. Voor een feestje. Enthousiast laat ze het zien. Ik moet even goed kijken van wie hij is. Er staan foto’s op maar ze groeien zo hard dat ik even moeite heb een van de feestvarkens te herkennen. 
“Leuk joh! In de soos zie ik.” Ja, haar vriendin is ook uitgenodigd, iedereen eigenlijk wel.
“Maar kijk dan!”


Ik zie, behalve de foto’s van de mijn dochter in lengte ver voorbij geschoten jongelui niet zoveel bijzonders. Ze wijst ergens in het midden. Van 20.00-00.00 uur staat er. 
“Ja…” zeg ik, niet helemaal begrijpend wat ze bedoelt. “Tot twaalf uur, mam! Mag ik?”


Oh, wacht even. Het is de bedoeling dat ik hier een mening over heb. Ik ben tenslotte een pubermoeder.
Het is geen uitgaanskind. Soms gaat ze naar de colasoos. Om tien uur klaar. Feestjes eindigen op een wisselend tijdstip, maar zelden na elven.
Ze heeft een officiële bedtijd. Niet dat iemand zich daar wat van aantrekt. Zij in het bijzonder niet. Heeft ze nooit gedaan ook. We hebben wat met haar rondgesjouwd als baby.  Behalve zoon doet niemand hier echt aan bedtijd, als je mijn halfslachtige pogingen niet meetelt. 


Van de week zag ik oudste om elf uur nog online op Whapp.




                                                                              "Wat doe je?"
"Ff aan M. vragen welke rekwisieten ik
mee moet nemen voor het franse
toneelstuk"


Grappig dat ze dat woord gewoon gebruikt denk ik dan. Rekwisieten. En leuk, een Frans toneelstuk. Heeft ze nog niks over verteld. 
En ik realiseer me dat ik me weer prachtig laat afleiden.


                                                                              "Ga nou slapen"
"Ja hoor, zo!"
                                                                              "Welterusten."
"Truste"
"Alvast"




Alsof ik nog uren opblijf. Sta op het punt om onder de douche te stappen notabene. Of zou ze zichzelf bedoelen? Ik vraag het maar niet. 


De afdelingsleider van school heeft aan het begin van het schooljaar nog een indringend verhaal gehouden over het belang van een ruime hoeveelheid slaap voor het zich ontwikkelende puberbrein. Daar ben ik zeker een week van onder de indruk geweest. Maar daar is het ook bij gebleven. Je moet wel bedenken dat die man zelf alleen nog maar kinderen in de basisschoolleeftijd heeft. De praktijk is altijd net iets weerbarstiger dan hij lijkt.
De een komt er om negen uur achter dat ze nog moet douchen, dus dat is sowieso niet voor tien uur in bed, de ander moet dringend om kwart over tien nog even roosterwijzigingen kijken, neemt die van haar zus meteen even mee en gaat die nog even meedelen, een actie die steevast eindigt met een stoeipartij en wat doe ik? Ik zit er stiekem van te genieten dat ze zo goed met elkaar op kunnen schieten tegenwoordig.


Ze zegt het aan tafel tegen haar vader: ”Ik heb een feestje vrijdag, het duurt tot twaalf uur.” Zonder aarzelen repliceert hij: “Prima, dan haal ik je om tien uur wel op.” 
“Mam, zeg eens wat.” Tja. Ben ik nu een slechte moeder als ik het geen probleem vind? Als haar vriendin hier logeert slapen ze ook nooit voor een uur. Is dat zo’n groot verschil? En ze vraagt het tenslotte nog netjes. Aan mij dan. Mag niet klagen. En al die anderen mogen tenslotte ook, bedenk ik op het gevaar af háár tekst over te nemen.


“Misschien moet je iemand anders dan je vader vragen om je op te halen,” opper ik.
Doe ik het zelf wel. Kan ik haar meteen eens vragen naar dat toneelstuk.

zaterdag 31 maart 2012

Van die dagen.

Je hebt van die dagen.
Zaterdagochtend, half acht. Ik word wakker, zak naar beneden, pak de krant, zet koffie, bak een eitje. Dit is weekend. Wat een rust. Precies zoals het hoort te zijn.


Misschien was het een voorteken vannacht. Zoon ging naar de wc maar vergat z’n broek omlaag te trekken. 
Als ik de krant een beetje gescand heb bekijk ik per ongeluk de agenda op mijn telefoon. En tot mijn schrik zie ik dat ie tot zondagavond vol staat. En er moet vooral heel veel gegeten worden, vrienden zaterdagavond, wijklunch zondagmiddag en m’n schoonouders weer voor het avondeten zondag. We gaan ook nog twee keer naar de kerk en de hond van Tante moet uitgelaten worden.


Op zich geen probleem. Ik eet best graag. Maar het moet wel allemaal klaargemaakt natuurlijk. En het huis ziet eruit alsof er een bom is ontploft.


Onze vrienden zijn veel netter dan wij. Zij hebben geen kinderen. Dat scheelt ongeveer vijfennegentig procent. Tenminste, dat houd ik mezelf altijd maar voor als ik de lichte ontzetting die bij binnenkomst in hun ogen weerspiegeld wordt, gedurende de avond zie omslaan naar een vorm van zware paniek. 


We zien ze met grote onregelmaat. Ineens praat dat zoete baby’tje terug. Ineens is het schoolkind dat even eerder nog gezapig in een hoekje zat te kleuren een puber die zich in het gesprek mengt. 
Het zal ook niet zozeer de puinhoop zijn, zo erg is het hier nu ook weer niet, maar meer de drukte die je in een gezin met uiteenlopende leeftijden aantreft.
Ik ga er in elk geval voor zorgen dat ze niet ook nog eens over de Lego struikelen. En ik draai het kussen van de bank dat zoon versierd heeft met stift wel even om.


Terwijl ik me aankleed, gooit zoon de glazen bedlamp kapot met zijn knuffeltijger. Alles onder het glas. Ik haal het beddengoed af, zuig en stop de boel in de was. Gooi het ontmantelde dekbed over de droogmolen in de tuin. Meteen even luchten.
Manlief gaat boodschappen doen en koken. Dat is mooi. Ik heb het gevoel dat dit wel eens een dag met hindernissen kan gaan worden. 
Als ik de glasresten weggooi loop ik een buurvrouw tegen het lijf. Even koffie. Als ze weg is, komt Tante de sleutel brengen zodat we de hond vanavond kunnen uitlaten. Nog een bak koffie. Vriendin komt haar dochter brengen die bij zoon komt spelen. Koffie. 
Ik sta stijf van de cafeïne en ik heb nog niks gedaan.

Eerst de was maar buiten hangen. “Ik zou het niet doen,” zegt oudste die net binnenkomt. Vraag me niet waar vandaan. “Het gaat vast regenen.” Spul in de droger dan maar.
Ondertussen druppelen er steeds meer kinderen het huis binnen. 
Ik maak tosti’s. Er blijken zich ineens vegetariërs in huis te bevinden, dus ik moet er nog bij nadenken ook. Pas echt erg is het als ik bij het uitdelen de sausvoorkeuren ben vergeten. Curry. Ketchup. En behalve vegetariërs dus ook nog gewone wansmaak: Amerikaanse frietsaus.


Het wordt tijd om nu echt wat te gaan doen. Ik begin bij het toilet.
“Maar goed dat je de was niet hebt buiten gehangen,” zegt oudste als ze weggaat om in het huis van Tante te gaan leren, het is haar hier te druk, “het giet.” En terwijl ik haar dankbaar toeknik realiseer ik me dat het dekbed nog buiten hangt.


Je hebt van die dagen. Je doet zo je best en ondertussen lijkt er niks uit je handen te komen. Wat doet een verstandig mens dan? Tuurlijk, die gaat op haar gemakje zitten bloggen. Want ik weet ook wel, dat als ik het  maar echt op het laatste moment laat aankomen, er ineens een heleboel kan in een paar minuten. En die beginnen….nu!

woensdag 28 maart 2012

Aandachtsprobleempje

De school van onze oudste kinderen heeft discipline nogal hoog in het vaandel staan. Dat kan eigenlijk ook niet anders met ruim 2500 leerlingen.  Nu zijn onze kinderen (nog) niet van die monsters, tenminste, op school, maar duidelijk is veilig. En daar hebben onze kinderen behoefte aan. Ik denk eigenlijk alle kinderen wel. Onze ervaring is ook dat er heel veel warme aandacht is voor de individuele kinderen. Dat maakt dat het geen kille bedoening is.


De discipline begint al in de fietsenstalling: speciale rekken voor die enorme kratten-voorop-fietsen, fiets moet in het rek en op slot. Staat ie niet in het slot, dan wordt ie op slot gezet en kan je je sleutel ophalen bij de conciërge. Na een paar overtredingen volgt straf. En ga zo maar door.

Mag de school dan duidelijk zijn voor de kinderen,wij komen nog wel eens voor een verrassing te staan.
“Wat komt u hier doen?” vraagt de buitenconciërge enigszins verbouwereerd aan mijn echtgenoot als die zich na een sms’je van middelste naar school spoedt. Haar ketting is gebroken. Thuiswerken blijkt weer eens een rekbaar begrip, en omdat we haar vanmiddag geen van beiden kunnen ophalen is actie nu gewenst.

“Daar ben ik voor hoor,” meldt de man met de titel die nieuw voor ons is, maar hout lijkt te snijden, want hij loopt meteen naar de plek waar hij kennelijk voor aangenomen is met echtgenoot in zijn kielzog. “Waar komen jullie vandaan?” Echtgenoot noemt onze woonplaats en de man loopt trefzeker naar een bepaalde hoek van de fietsenstalling en vraagt welke fiets het is. Echtgenoot wijst hem aan en krijgt een adequate beschrijving van het kind dat bij deze fiets hoort. Met naam. Inderdaad. Kan niet missen. Ze hebben het over hetzelfde kind.
“Maar dan hebben jullie er ook nog een in vwo3 zitten,” gaat de buitenconcierge verder.
Terwijl echtgenoot zijn over het plein stuiterende oogbollen bij elkaar probeert te graaien, want hoe de beste man weet dat een blanke neger en een indiaan bij elkaar horen is hem een raadsel, krijgt hij ook nog het signalement van de fiets van oudste.

Middelste komt thuis met een schokkend netjes gerepareerde fiets. 
Oudste met een schokkend verhaal.
Een buurtgenootje dat ooit een half jaar bij haar in de klas heeft gezeten is geschorst.  “Voor hoeveel dagen?” vraag ik, maar dat blijkt al een gepasseerd station. Ze is volledig verwijderd. 
Het verbaast me niet eens echt. Denk terug aan de tijd dat zij en oudste nog kleuters waren en de keren dat ik op het punt stond haar volledig te verwijderen uit mijn huis. Zelden een kind gezien dat zo de grenzen opzocht. 


Het lijkt oudste wel wat. Geschorst worden. Lekker een paar dagen vrij. Ik denk dat het geen haalbare kaart voor haar is. Ze kletst zich tot nu toe zelfs uit elk telaat-bonnetje. Je moet het toch heel wat bonter maken om geschorst te worden. Oudste vertelt dat het bewuste meisje met een stopwatch voor de docenten bleef staan om te timen hoelang het duurde voor ze eruit gestuurd werd. 
De docent in mij voelt haar tenen krommen. De moeder in mij denkt dat een kind nooit erg gelukkig kan zijn als het meent zulk gedrag te moeten vertonen. 


Sta je dan met je discipline, veiligheid, noem maar op. Kennelijk is dat voor sommige kinderen niet genoeg. Of zou het teveel zijn? Heeft de opvoedstijl van de ouders ermee te maken? Onze kinderen zijn behoorlijk braaf. Zouden ze ook ineens kunnen omslaan in soortgelijk gedrag? Zeg nooit dat jouw kind iets niet doet…
Oudste vangt mijn –naar ik aanneem- wat tobberige blik. “Ach joh,” zegt ze met haar laconieke pubergeest, “gewoon een aandachtsprobleempje.”

dinsdag 13 maart 2012

Zip your lip

“Oh nee hè, ik denk dat ik mijn kluissleutel ben vergeten,” zegt ze als we net halverwege zijn.
“Ik ook.” echoot er een vanaf de achterbank waar ik voor de gelegenheid drie kinderen op twee zitplaatsen heb gepropt.
Als ik nu omkeer, komen ze echt te laat. Hoe het mogelijk is dat we nu toch weer op het nippertje richting school rijden is me een compleet raadsel.

Ze zijn op tijd thuis, hebben een complete chaos veroorzaakt bij het inpakken van de spullen voor 1 nacht verblijf op school, maar twee uur voor vertrek staat alles klaar.

We gaan vroeg aan tafel, waarop hun favoriete gerechten staan. Dat mag, vind ik, als je 24 uur niet gaat eten. Wel jammer dat ze allebei iets anders hebben gekozen. Beter over genereuze voorstellen nadenken de volgende keer, want nu sta ik me het schompes te koken terwijl ik aan alle kanten bestookt word met vragen over luchtbedden, slaapzakken, toiletartikelen en tussendoor verzoeken om koekjes van zoon en consorten, die hebben besloten om toch maar binnen te spelen ter verhoging van de feestvreugde.

Dochter twee is een beetje zenuwachtig. Wel logisch, want het is voor haar de eerste keer. Herinner me de eerste keer van oudste. Ze was zo nerveus dat ze geen hap door haar keel kreeg van tevoren. Wat mij als moeder ook weer acute buikpijn bezorgde, want 24 uur niet eten en dan ook nog daarvoor geen goede maaltijd, zou in combinatie met allerlei workshops en weinig slaap wel eens fataal kunnen uitpakken.

Typisch geval van tweede-syndroom. Buikpijn kan ìk er niet meer van krijgen. Ik weet dat het wel goed komt. Mocht zoon teezettee gaan zip-your-lippen, dan merken we waarschijnlijk zijn vertrek niet eens op. Wat bij voorbaat al reuze oneerlijk is want hij is juist degene die nog van enige betrokkenheid blijk geeft. Hij geeft ze zijn zorgvuldig uitgezochte op-twee-en-drie-na-lievelingsknuffels mee omdat hij bang is dat ze anders de nacht niet doorkomen.

Buurmeisje, vriendin van dochter twee meldt zich als we nog aan tafel zitten. Ze wordt achterna gezeten door een bezorgde vader die zich afvraagt of we niet te laat komen en vraagt of ik een flesje water aan zijn dochter kan meegeven. Oudste thuis. Als geroutineerde vo-ouder lach ik zijn zorgen weg.

Vlak voor vertrek bedenkt mijn oudste dat ze al haar spullen moet voorzien van een naam. Weer een stiefkwartiertje werk. De zorgen van buurman waren toch niet helemaal onterecht. De enige die onderweg wel haar kluissleutel bij zich blijkt te hebben is onze notoire sloddervos. Wat ook wel weer iets logisch heeft. Die is zo slordig dat we in elk hoekje en gaatje van haar bestaan een kluissleutel hebben gestopt.

Bij school aangekomen pakken we de boel uit. “Heeft u mijn slaapzak niet meegenomen?” vraagt dochter 1 verontwaardigd.
Uiteraard helemaal mijn fout. Ik heb toch al besloten dat ik de sleutels even nabreng, dus dat kan er ook nog wel bij.

Om half negen zijg ik enigszins uitgeteld op de bank neer. Dames weg, klaar met heen en weer rijden, zoon op bed, echtgenoot weg. De stilte is hoorbaar na een middag en avond hectiek. Ik realiseer me dat “zip your lip” hier letterlijk stilte betekent. Heerlijk! En dan neem ik het gegeven dat ik straks mijn tanden moet poetsen met kleutertandpasta maar voor lief.

vrijdag 9 maart 2012

Plaag

Gisteravond begon het weer. De muggenstrijd. Eenvoudig is het niet om ongewenste elementen buiten te houden. We hebben één hele zwakke plek in huis voor mogelijke invasies: de voordeur.

Toevallig dacht ik er gisteren tijdens het eten nog aan. Het lijkt toch wel te werken. Het bel-me-niet-register.
Waar is de tijd gebleven dat je net je vork naar je mond bracht tijdens het avondeten en de telefoon ging? Het was meer regel dan uitzondering.
En laten gaan ligt niet in mijn aard. Ik ben veel te goed in rampscenario’s.
Met ouders die wat ouder worden, pleegzonen die nog wel eens om willen vallen op straat, durf ik geen telefoontje voorbij te laten gaan.

En dan natuurlijk toch weer iemand een script horen voorlezen over noem wat, hypotheken, energie, loterijen (hallo, dit is de Veluwe hoor) of stofzuigers. Helaas voor degene die zwetend aan de andere kant probeerde zijn of haar target te halen, heb ik zelf ervaring met het bellen van mensen. Zonder script weliswaar, want dat werd in het callcenter waar ik gewerkt heb niet gebruikt.

Ik herinner me een meneer die na een vrij heftige discussie van ruim een half uur over verbondsautomatisme zei: “En wat ik ook niet begrijp is dat een intelligente meid als jij zo’n stom belbaantje heeft!” Toen ik repliceerde dat dat een vereiste was om mensen zoals hij te woord te kunnen staan was de deal ook meteen gesloten.

Het grote verschil was denk ik, dat ik echt achter het product stond dat ik verkocht. Bij hen is even vragen bij welke hypotheekverstrekker ze zelf zitten is meestal genoeg om ze uit hun evenwicht èn uit hun script te krijgen. Ik kende mijn product van de laatste tot de eerste pagina, want in die volgorde moet ie volgens mij –nog steeds- gelezen worden, en was en ben er oprecht enthousiast over. En hoewel ik niet gezegend (of gestraft?) ben met een uitzonderlijk commercieel talent was het dus echt niet zo moeilijk om mensen te overtuigen. Eigenlijk verkocht het zichzelf. Bovendien belden wij nooit tijdens de vastgestelde Nederlandse eettijden.

Helaas verplaatst het werkterrein van de al eerder genoemde instituten zich de laatste tijd steeds meer van de telefoon naar de voordeur. De voordeur wordt bij ons -want dorp- nauwelijks gebruikt, dus als de bel gaat weet je eigenlijk al dat er stront aan de knikker is, maar ook hier kan ik het vaak niet laten om toch te reageren. Het zal een onschuldige dorpsgenoot zijn met een collecte. Of iemand die de weg kwijt is in onze onnavolgbare buurtinfrastructuur.

Gelijk jehovagetuigen zwermen ze uit over de buurt, niet zelden aangevoerd in een busje. Twitterende buurtgenoten proberen elkaar te waarschuwen, maar zijn vaak al te laat omdat verschillende straten tegelijk worden aangevallen. Bij min twintig hebben ze hun jas openstaan zodat er een smaakvol gestrikte stropdas zichtbaar is, want dat staat zo lekker betrouwbaar, en ze geven je steevast een hand. En ze vertellen me dat mijn energie teveel kost (geen groot wonder bij min twintig en een openstaande voordeur), dat mijn beton rot, dat mijn kliko te smerig is om aan te pakken en asap professioneel gereinigd moet worden en nog meer dingen waar ik me helemaal niet bewust van ben of wil zijn.

Helaas ben ik veel minder slagvaardig als er iemand zo tegenover me staat dan aan de telefoon. Ook omdat ik regelmatig volledig van mijn stuk word gebracht door de baarlijke nonsens die ze te berde brengen. Borrelende leidingen? Terwijl ik me nog sta af te vragen of ik gek ben of dat zij dat zijn, wapperen ze al met een of ander contract.
Maar sinds gisteravond weet ik weer wat me te doen staat. Deze plaag veroorzaakt een andere. Voortaan roep ik gewoon door de brievenbus dat ik ze helaas niet te woord kan staan omdat er anders muggen binnenkomen. Sla ik mooi twee vliegen in een klap.

donderdag 8 maart 2012

Foutje.

Hij is met een niet gehoorzamend gewricht doorverwezen naar de specialist. 
“Mag je nog sporten?” vraag ik, naar aanleiding van het verslag dat ik krijg van het doktersbezoek. 
“Niet gevraagd.”
Mijn ogen rollen zowat uit mijn kassen. Dat zou nou de eerste vraag zijn die ik zou stellen. Nou ja. Misschien niet de eerste. Maar ik zou hem stellen.


Het schijnt dat ik als 2-jarige ben bestraald op mijn rug. Omkijken was daarbij uiteraard ongewenst. Ik vond het doodeng, dat gedoe achter mijn rug om. Misschien komt daar die vreemde drang bij mij vandaan om bij medische zaken altijd het naadje van de kous te willen weten. Ik wil niet thuiskomen met zo’n oh-verrek-vergeten-te-vragen gevoel.
Ik ben me ervan bewust dat ik daarmee ruim trekken van een controlefreak vertoon.
Aan de andere kant, we hebben hier genoeg acute opnames meegemaakt waarbij ik of een kind onder het mes lag voordat er een vraag gesteld kon worden. Dus als het kàn, stel ik die vragen graag. 


Genetisch kan het niet zijn, maar besmettelijk blijkbaar wel, want sinds vandaag ben ik erachter dat we er hier eentje grootbrengen die dezelfde trekjes vertoont. Alhoewel. Zo bont heb ik het nooit gemaakt. Denk ik.


“Schiet maar op” sms ik haar, “we zitten in kamer 2”. Ze heeft samen met haar broer een afspraak bij de tandarts. Hij voor sealen, zij voor een gaatje vullen in haar kies.
Bijna onmiddellijk krijg ik een smsje terug “Ik sta denk ik voor de deur”. 
Even haar broer in de steek latend, die de hele boel gelaten over zich heen laat komen, doe ik een stap opzij en ruk de deur open. Het klopt. Ze komt met haar bijna 15 jaar bibberend binnen.
Helaas voor haar is broer op dat moment klaar en gaat met de assistente op zoek naar een spoelgelegenheid –waar zijn die spoelbakjes-aan-de-stoel eigenlijk gebleven?- zodat ze meteen mag plaatsnemen.


Compleet verkrampt ligt ze op de stoel. Bij elk boortje dat gebruikt wordt vraagt ze beleefd om uitleg.  Even simpel een gaatje vullen is er bij deze dame niet bij. De tandarts beschikt gelukkig over megageduld en geeft een gratis hoorcollege tussendoor. 
“Zo, ik ben klaar met boren. Nu gaan we vullen.”  
Haar ogen worden groot van verbazing. Ze heeft wel iets gevoeld, maar ze had een grotere marteling verwacht. Ik zie haar ontspannen.
De tandarts en assistente durven ondertussen geen vinger meer te bewegen zonder uitgebreid toe te lichten waarom en hoe ze het betreffende lichaamsdeel gebruiken.
Daar ligt ze, als een prinses, met alle egards omringd.
Ineens begrijp ik hoe ze onder al die telaat-bonnetjes op school uitkomt. Op een of andere manier paart ze haar onzekerheid aan een charme die mensen voor haar doet rennen. Dat werkt thuis natuurlijk allang niet meer, maar hier zie ik het gebeuren.
Inwendig grijnzend kijk ik hoe het vulproces voltooid wordt.


“Klaar” zegt de tandarts, en ik meen toch iets van opluchting in zijn stem te bespeuren.
Dochter komt met stoel overeind en zegt met iets verontschuldigends in haar stem: ”Ja, dan had ik toch nog een vraagje. Toen u al klaar was met boren, voelde ik nog wel iets aan mijn kies.” De tandarts staat inmiddels achter haar zijn handen te wassen. “Ja hoor, dat kan, het kan nog wel een dag of twee wat gevoelig blijven.” 
Ze vervolgt: “ja, ik vraag het maar, misschien had u wat geraakt wat niet de bedoeling was.” Ik kreun. Dat zèg je toch niet. Maar ze gaat unverfroren door. “Iedereen kan een foutje maken toch?” Ik zie vanuit mijn ooghoek de tandarts die een lachbui probeert te onderdrukken. Gelukkig. Hij heeft gevoel voor humor. Maar de volgende keer gaat ze maar alleen.

woensdag 29 februari 2012

Mop.

Hij is zes. En hij vertelt graag moppen. Kleine handicap daarbij is dat hij nog niet helemaal snapt wat een mop is. 
Een grappig verhaaltje met een onverwachte clou. Namelijk. 
In zijn optiek is het vooral een verhaaltje waar een vies woord in voorkomt.
En zo zitten wij avond aan avond aan tafel naar zijn “moppen” te luisteren. Met een beleefde lachkramp in de kaken, want je wilt zo’n jong ook niet ontmoedigen.
We weten uit ervaring dat het vanzelf komt. Het mop-begrip.


Toch ontbreekt het hem niet aan gevoel voor humor. Heeft zelfs al haarfijn door hoe je je moeder te pakken neemt. 


Sinds kort zwemt hij in dezelfde groep als een klasgenootje. Zij voor B, en hij sinds twee weken voor C. Haar moeder en ik zijn ook niet gek en hebben snel geregeld dat we om de beurt de twee koters begeleiden. Scheelt een keer per twee weken een uur uit je neus eten. Vandaag mag hij met zijn vriendin mee.
  
Ze starten altijd met kleren aan. Lange mouwen, lange pijpen, schoenen en bij C ook nog een zomerjack. Dat had zoon natuurlijk niet meer, dus van de week snel even gezeemand en een niemendalletje gescoord. 


“Hoe ging het?” vraag ik nieuwsgierig als hij thuiskomt. Zag hem in mijn nachtelijke horrormomenten natuurlijk rechtstreeks naar de bodem zakken. En dat de zwemmeester dat dan net even niet in de gaten heeft. “Ging het met het nieuwe jack?” 
Ik kijk in een somber gezichtje. “Het ging helemaal niet, ik zakte helemaal naar beneden.” 
Woorden als “zie je wel”  en “onverantwoord” schieten door mijn hoofd, maar ik slik dapper mijn eerste reactie in, negeer de wurgneigingen die bij me opkomen richting meester en vraag belangstellend: “Wat zei Meester Sjaak?”
“Hij zei: trek dat jack maar gauw uit en ga maar gewoon met je kleren aan zwemmen.”
Mijn paniek zakt een beetje. Zie nu wel een langdurig C-traject voor me. Heb ik eigenlijk geen zin in. Hij is C gaan doen omdat hij z’n B zo snel had. En ook omdat het nog wat frisjes leek op het voetbalveld.


“Mag ik een koekje?” vraagt zoon, alsof er niks aan de hand is. 
Ik kijk nog eens goed naar hem. “Jij staat me voor de gek te houden hè?”
Langzaam breekt zijn grote, tandenloze grijns door.
“Ja. Het ging heel makkelijk. Ik merkte het eigenlijk niet.” 


Denk dat het niet meer zolang duurt voordat hij doorheeft hoe een mop werkt. 
Helemaal niet meer zo lang.

dinsdag 21 februari 2012

Goede raad...

Soms neem ik te snel advies aan. Vooral als ik denk dat ik van het betreffende onderwerp niet zoveel kaas heb gegeten. Hoewel dat zeker in letterlijke zin dit keer niet het geval is.


Hij is van teak. Donker gelakt. Op zich best mooi en die wiebelgedeelten bevinden zich niet onder onze borden. Onze eettafel.
“Ik maak hem helemaal kindproof”, zei de man van de winkel waar we hem aanschaffen. Artistiek type. Lang haar en overal piercings. Tenminste, voor zover ik kan zien. Echt zo’n ambachtstype. Verleent de aan te schaffen tafel toch een zweem van authenticiteit.
“Ik zet hem in de keiharde parketlak, ze kunnen er desnoods met hun vork in gaan lopen prikken, je ziet er niks van.” 
Dat lijkt een hele poos te kloppen. Maar de dames gedragen zich netjes en bovendien gebruik ik regelmatig een tafelkleed.


En dan komt zoon.


Het tafelkleed wordt rap afgeschaft. Het duurt eeuwig voor hij los kan staan en hij denkt dat zo’n kleed het ideale houvast is om je aan op te trekken. Nadat hij twee keer de ontbijtboel over zich heen heeft gekregen kies ik eieren voor mijn geld.
Helaas is zoon prikkerig. Zagerig ook wel. Gebruikt zijn bestek voor alles, behalve voor datgene waar het voor bedoeld is. Van de keiharde parketlak, met name in zijn regio, blijft niet zoveel over. De tafel ziet er niet meer uit.
“Mocht er onverhoopt iets beschadigen, dan lakt u het zo weer even bij.” Kwam ook uit de koker van de parketlakman. Helaas, en achteraf bezien wellicht niet geheel toevallig, blijkt de zaak failliet te zijn als we de aanvullende lak willen kopen. 
We besluiten nog maar een poosje te wachten. Tot bij zoon het bestekkwartje valt. 


Inmiddels lijkt dat enigszins het geval te zijn. Mijn handen jeuken om de tafel een complete metamorfose te geven. Eigenlijk vind ik het een beetje somber worden na zoveel tijd, die donkere lak. Ik wil geen lak, ik wil was. Dus moet ie kaal.


Nou heb ik best een beetje verstand van verf verwijderen. Mijn vader, die op z’n zachtst gezegd niet in de wieg was gelegd voor klussen, tot na zijn overlijden vielen er nog met regelmaat schilderijen van de muur die door hem waren opgehangen, was wel handig met de kwast.
“Wil jij leren verven?” vroeg hij toen ik een jaar of 10 was, “alsjeblieft.” En hij duwde me een stuk schuurpapier in de hand. Dat was natuurlijk geenszins mijn bedoeling, maar helaas, zo ging het. Schuren tot je erbij neervalt. Dan pas verven.


En zo sta ik bij de bouwmarkt te aarzelen bij het schuurpapier. Te erg te aarzelen want er komt een medewerker op me af. Met een piercing in zijn tong die schittert als hij praat. Of ik een probleem heb. 
Ik doe het keiharde parketlakverhaal. “Ben je mal,” zegt hij amicaal, “afbijt gebruiken. Je smeert het erop, laat het een kwartiertje ofzo zitten en hop, je scheert het er zo af. Ik heb het thuis ook gedaan.” 


Ik had het kunnen weten. Natuurlijk had ik het kunnen weten. De zooi kleeft, stinkt zo dat niemand meer in de buurt wil komen en er wordt niks geschoren. Nou ja, een beetje. Het resultaat is een vlekkerige, plakkerige tafel.
Ik herhaal mijn tocht naar de bouwmarkt. Pak zonder aarzelen het schuurpapier dat ik nodig heb en vraag aan niemand raad.


In mijn daltonvermomming –“stofmasker? wat is er mis met een zakdoek?” hoor ik mijn vader vragen- ga ik aan de slag. Ik schuur tot ik erbij neerval. Met resultaat. 
Ik volg voortaan gewoon mijn gezonde verstand. En geen adviseurs met piercing.

woensdag 15 februari 2012

Eerlijk duurt het langst.

“Ben je er nu al?” Ik zucht. Elke paar weken een nieuw lesrooster maal twee plus alle dagelijkse roosterwijzigingen, ik houd het gewoon niet meer bij. En deze week is er nog een verkort lesrooster ook in verband met de rapportvergaderingen. Helemaal verwarrend. Jongste dochter stond ineens na het vierde voor mijn neus, minus 40 minuten en hier staat oudste, waarvan ik dacht dat ze tot het zesde had. Min een uur dan weer.


“Kan je me even ziekmelden ofzo?” Ik informeer naar haar gezondheid. Niks mis mee, maar door al dat gedoe en verschoven pauzes enzovoorts is ze een uur te vroeg naar huis gekomen. Ze merkte het pas toen ze bijna thuis was. 
Zou ze nou echt niet gemerkt hebben dat er zich geen enkele klasgenoot bevond in de groep waarin ik haar zag fietsen?
“Dus je bent aan het spijbelen?” Technisch gesproken wel, vindt ze, maar het was niet haar bedoeling. Dussssss. Of ik even wil bellen. Dat ze ziek is en daarom naar huis moest. Anders moet ze twee uur terugkomen.


Nou ben ik de beroerdste niet. Ik heb haar gisteren nog een briefje meegegeven om haar uit een s.o. geschiedenis te redden. Zo nu en dan mag dat. Het is een harde werker, maar plannen blijft moeilijk. Na naar het gevoel voor humor van de betreffende docent te hebben geïnformeerd, kreeg ze het volgende briefje mee:


Geachte meneer X.


Door een compleet verkeerde planning heeft dochter haar s.o. niet goed kunnen voorbereiden. Ze heeft in de nacht van zondag op maandag haar boek –Haar naam was Sarah- stiekem uitgelezen. Ik ben bang dat er een oorzakelijk verband is.
Ik denk dat ze daardoor wel aardig wat kan vertellen over de behandeling van joden tijdens WO II in Frankrijk, maar heb begrepen dat dit niet tot de huidige lesstof behoort. Ik weet niet of het mogelijk is haar enige clementie te betonen. In elk geval weer een leerpuntje voor haar. En voor ons. Beter controleren.
Met vriendelijke groet,


Of het mijn briefje was of dat het haar mooie bruine ogen waren weet ik niet, maar de s.o. mag ingehaald worden tijdens de geschiedenisles van vandaag.


“Hoe heet je teamleider ook alweer?” Ze noemt zijn naam. Kijkt me argwanend aan. “Ga je die bellen? Oh nee, dat is zo falend!” (Verdenk me niet van een typefout. Ik citeer slechts.)
“Ik ga hem bellen en vertellen wat je hebt gedaan. Klaar. Als je moet terugkomen is dat jammer. Had je beter moeten nadenken. Ik ga niet liegen. Als het echt een vergissing was dan kan je dat ook best vertellen.”
Natuurlijk is de man onbereikbaar. Ik zeg tegen de telefoniste die verwoede pogingen doet hem te pakken te krijgen dat ik hem wel mail.
En dat doe ik dan ook. Meteen. 
Een half uur later heb ik een antwoord:


Allereerst dank voor uw snelle reactie. Ik zal haar dit niet aanrekenen...een vergissing is immers menselijk. 
Ik zal haar als geoorloofd absent noteren. 
Met vriendelijke groet,


Ik roep haar erbij. “Eerlijk duurt het langst meis.” Ze moet het toegeven. Gaat niet van harte, maar ze is te blij om te blijven mopperen. 
“Welke les heb je eigenlijk gespijbeld?”
“Oh…geschiedenis…”

zaterdag 11 februari 2012

Hussen

Hoewel ze het heel aardig –in sommige gevallen: zouden kunnen- doen op school, kan ik toch niet anders dan concluderen dat mijn kinderen niet altijd even snugger zijn. Of laat ik het anders formuleren, hun gedrag komt op mij niet altijd even snugger over. Vooral de oudste twee. Laten we het maar op de puberteit schuiven. Dat is zo’n mooie veegwagen voor alle gebeurtenissen hier waar ik geen touw aan vast kan knopen


Natuurlijk, het is volstrekt logisch om elkaar zo nu en dan gedag te zeggen. Bijvoorbeeld als je ‘s ochtends naar school vertrekt. Of als je thuiskomt. Naar bed gaat. Prima zelfs.
Maar moet dat nou echt de hele dag door? Zowel oudste als nummer twee doen het zo’n beetje de hele dag. Ons huis is niet echt klein, maar klein genoeg om elkaar best vaak tegen te komen. 
Zeker als je je, zoals de dochters constant plegen te doen, kriskras van studeerkamer (computers) naar keuken (koek, snoep en chips) naar slaapkamer (huiswerk dat niet op de computer kan) beweegt. 
Elke keer is het “Hoi!”. Kan ook “Doei” zijn als ik toevallig net een vertrek uitloop. In de allerergste gevallen is het “Hoi –Doei.” Die doen ze dan weer vooral op de trap.
Stapelgek word ik ervan. 
Het idiote is dat er kennelijk ergens diep in mij een terug-groet-reflex zit. Heel vaak krijgen ze een keurige groet van me terug. En dat terwijl ik er zo erg niet aan mee wil werken.


Maar goed. Ik leef ermee, het is niet anders. Het eruit krijgen lukt me niet. Bovendien, als ik mijn energie al aan het verwijderen van een gewoonte ga steken, is dat een andere. Die nog een trapje hoger aan mijn ergernissen toptien staat. Jongste begint er nu ook al aan mee te doen.

Zodra je uit school komt, of dat nu na het achtste is of gewoon om elf uur ‘s ochtends omdat er weer eens wat roosterwijzigingen op het program stonden, vragen: “wat eten we vanavond?” 
Zou misschien nog een gerechtvaardigde vraag zijn als je er verschrikkelijk naar uitziet. Maar dat is bij alledrie niet het geval. Meestal dan. Jongste weigert alles wat naar groen neigt. Oudste heeft last van piepende groenten aan haar tanden. Prei, alle soorten groene bonen. Nagel-op-het-bord-effect bij haar. Middelste had beter door een Italiaans gezin geadopteerd kunnen worden. Die eet het liefst alleen maar pasta.
Maar op een of andere manier lijkt het de vraag van de dag te zijn. 
Ik hoor je zeggen: “Mens, waar zeur je over. Je hebt maar drie kinderen. Als het er nu zes waren…” Maar dat is nu net het punt. Het antwoord hoeft namelijk niet onthouden te worden. Dan zit je zo over de zes heen. En waarom vragen ze dat nou steeds? Angst voor wat dat enge mens nu weer in de pan gooit en dus voorbereid zijn? Honger? Argwaan? Just making conversation? 
Dus studeer ik nu op een standaardantwoord. “Ja doei, dat ga ik jou niet vertellen” of “Zou je wel eens willen weten hè?” “Voor jou een vraag, voor mij een weet.” 
Als ik namelijk vertel wat we echt gaan eten, kan ik nogal eens suggesties in ontvangst nemen voor een drastische plannenwijziging. En dat even vaak als de vraag gesteld wordt. Liefst in de vorm van een klaagzang. Ook geen aanrader.


Maar het ergste is natuurlijk de combinatie van deze twee gruwelijke onhebbelijkheden.
“Hoi, wat eten we vanavond? Doei!”
Misschien moet ik navolging van mijn collega op de zorgboerderij, want ongelofelijk maar waar, daar wordt dat ook altijd gevraagd, maar één antwoord paraat houden:
“Hussen.”

woensdag 8 februari 2012

garantiegevalletje

Als er hier ooit een hond komt, nemen we er een uit het asiel. Het hoeft niet persé een perfecte rashond te zijn. Er zijn een heleboel leuke tweedehands hondjes.
Mogelijk hebben we een zelfde soort houding tegenover aan te schaffen auto’s. Hoeft allemaal niet nieuw en gestroomlijnd. Als het maar rijdt en niet groen is. Zoiets. Kleine afwijking moet kunnen.


Het nieuwe autootje had ook een klein mankement. Werd er meteen bij verteld, want te opvallend om niet te melden. Hij sloeg met regelmaat af. Kwestie van een nieuw stiftje ergens in. Verkoper was geen monteur, dus wist het ook niet precies, maar kwam helemaal goed voor aflevering.


Ik breng zoon naar school met het net afgeleverde exemplaar. Op de terugweg slaat ie ineens af als ik terugschakel. Ik start hem weer terwijl ik nog rijd. Gaat goed. Een paar honderd meter dan. Dan weer hetzelfde, maar nu weet ik hem door een goede dot gas aan de gang te houden. Ik ben niet voor een gat te vangen. Heb zo eens maandenlang gereden in een auto waar helemaal geen garantie opzat. Kan je er ook niet mee terug. Dan maar gassen.
Thuisgekomen bel ik de garage om te zeggen dat het toch niet helemaal gelukt is met het voornoemde stiftje. Er wordt begripvol gereageerd. Of ik vrijdag even langskom. Moet waarschijnlijk een nieuwe sensor in.


Vrijdag ga ik met zoon en zijn vriend naar de garage. Met hun neus tegen het raam van de werkplaats gedrukt kijken ze hoe de auto gerepareerd wordt. Tien minuten werk heeft de hoofdmonteur gezegd. En dat klopt. Ik krijg de sleutel, stop jongetjes en tas in de auto. Stap in, start, rijd weg en sla af. Ik heb nog geen 5 meter gereden.
Er weer uit. Jongetjes eruit. Auto weer de werkplaats in. Neuzen tegen het glas.
Tien minuten later krijg ik de sleutel weer. Jongetjes erin. Ik erin. Starten. Wegrijden. Dit keer haal ik een meter of 15.
Ik zet hem nu zelf maar in z’n achteruit en rijd hem terug de werkplaats in. Opgetrokken wenkbrauwen.
Eruit. Jongetjes eruit. Neuzen tegen het glas. Tien minuten…
Als hij na de derde poging weer afslaat rijdt de monteur een stukje. Gelukkig slaat hij bij hem ook af.
Ze zullen toch concluderen dat het aan mijn rijstijl ligt.
Niet dat daar iets mis mee is. Maar toch.
Vierde poging. “Alstublieft, de sleutels. Nu doet ie het echt. We hebben hem tien keer gestart.” Ik kom dit keer inderdaad verder. Helemaal het terrein van de garage af. Het geheel begint een beetje trekken te krijgen van een slechte soap.


“Nee, dan moet ik hem toch echt langer hebben. Kunt u hem maandag brengen?” Toevallig kan dat. Het blijkt een blablapakking die olie lekt op de huppeldepupsensor. Die hele sensor kan er dus niks aan doen. En die andere vier ook niet. Als ik er weer mee naar huis rijd merk ik meteen dat hij anders klinkt. Stuk beter. ‘s Avonds belt de hoofdmonteur nog even, of alles naar tevredenheid is. Ik kan in elk geval zeggen dat ik mijn huis zonder haperingen heb bereikt.


Als onze hand van kiezen bij een asiel net zo gelukkig is als bij een autobedrijf, zou dat best eens problemen kunnen opleveren. Nog maar even over nadenken….

zondag 5 februari 2012

Nakomertje.

Nadeel van een redelijk nakomertje is dat je, als je denkt dat je alles gehad hebt, je je nog eens vrolijk door allerlei fases heen moet worstelen waarvan je dacht dat ze voorgoed tot het verleden behoorden. Hij is zes, dus inmiddels is het een behoorlijk open deur, maar ik noem even wat: gebroken nachten, flesjes uitkoken, luiers, buggy, peuterpuberteit en beeldbepalend voor de laatste tijd: zwemlessen.


Voor het eerst sinds lange tijd sta ik weer eens op schaatsen. Beide dochters heb ik leren schaatsen op zo’n klein nepbaantje met gehuurde schaatsen. Maar goed, het werkte enigszins en het kostte niet eens veel moeite, want het waren al ervaren skaters tegen de tijd dat we ons eindelijk op het ijs waagden.


Maar nu moet het ervan komen. De ijsbaan gaat open en zoon moet leren schaatsen, zoals het een echte kaaskop betaamt. Nu is een kind leren schaatsen een behoorlijke krachttoer voor mij. Niet alleen vanwege het heen en weer zwiepende gewicht dat ik onder controle probeer te houden, maar ook vanwege het houvast dat ik niet heb op de ondergrond. Het zou misschien slimmer zijn om zelf geen schaatsen aan te hebben. Maar geen schaatsen aanhebben op een ijsbaan is nog tien keer zo erg als toekijken bij een zwemles en zelf het water niet inmogen.


Het blijkt een combinatie van niks, de lange ijzers van mijn noren met de wijdbenigheid van zoon, die ik vanaf de achterkant probeer te begeleiden.
De stoelmethode werkt niet bij dit exemplaar. Hij trekt de stoel omver naar zich toe. Zijn focus ligt teveel achterwaarts. Vandaar de achteraf benadering die ik probeer toe te passen. “Naar voren leunen jongen, knieën buigen.”
Hij doet vreselijk zijn best. Valt, krabbelt een paar slagen, gaat weer om. 
De hel van ’63 is er niks bij. Maar hij blijft lachen.


Ander nadeel van een nakomertje is natuurlijk dat je merkt dat je zelf ook ouder bent. Tenminste in de meer fysieke gevallen. Ik kan best wat dingen bedenken waarin mijn éminence grise in mijn –en zijn- voordeel werkt. Maar dit is er overduidelijk niet een van. Mijn rug trekt dit bijvoorbeeld een stuk minder dan een aantal jaar terug.


Als ik net, al schaatsend, even overeind ga staan besluit zoon te vallen. Tegen mij aan. Mijn net ingezette achterwaartse beweging wordt hierdoor versterkt en ik ga plat achterover. De dreun resoneert in mijn hersenpan. Ik graai naast me in een hoop sneeuw –waarom viel ik daar nou net niet in?- en duw een klont tegen mijn achterhoofd. Het doet zeer!  Zoon is alweer overeind en krabbelt door. Rechtstreeks richting windwak en hoewel hij er niet in zal verdrinken –we schaatsen op een blank gezet weiland- gaat hij er geheid in onderuit. Mijn eventuele hersenschudding van me afschuddend, krabbel ik snel op de schaats en ga hem, ietwat dizzy, achterna.


Pas de volgende dag merk ik dat ik de klap toch –onwillekeurig- heb willen opvangen. Mijn nek- en hals –huh, zitten daar?- spieren zijn volledig verzuurd. Er zit een enorme bult op mijn achterhoofd. Natuurlijk ga ik de wel weer het ijs op. Zonder zoon, die mag onder begeleiding van zijn niet-schaatsende vader proefzwemmen voor zijn B-diploma. In mijn eentje blijf ik een stuk makkelijker overeind. Moet ook wel, want een tweede knal verwerkt mijn schedel denk ik niet.
Toch zal ik zoon maar dankbaar zijn. Zonder zijn komst had ik me misschien nooit meer op glad ijs begeven.

vrijdag 3 februari 2012

Uitlaatlaarzen

Ik heb mijn uitlaatlaarzen aan. 
Tenminste, dat denk ik. Ik zag laatst op een parkeerplaats bij een bos dat de hondenbezitters zo ongeveer zonder uitzondering dergelijke laarzen droegen. 
Vorige winter gekocht, gefrustreerd door de kringen in mijn gewone laarzen en de groeiende rij kletsnatte schoenen onder de verwarming. Waterdichte leren laarzen. Kunnen tegen een stootje, smeltende sneeuw en pekel. Stevige profielzolen eronder. 


Mijn outfit klopt dus in elk geval. Alhoewel, als je kijkt naar het formaat van mijn neef de hond is het misschien wat overdreven. Hij komt nog niet eens tot mijn knie. Daar hoef je toch je hakken niet voor in het zand te zetten.
Ik denk terug aan de tijd dat hij nog een pup was. Hij kwam tot aan mijn enkel. Geen doen. Òf hij beet zich erin vast, waardoor ik me probeerde te verplaatsen met een trekkend been met een hond eraan, en dat wordt in de hondenwetenschap niet bedoeld met “de hond aan het been laten lopen”, of hij was zo bang om verder te gaan dat hij alleen nog maar plat op de grond wilde liggen. Soort van aan een dood paard trekken in het klein. Je wilt dat nekje tenslotte wel heel laten.


Fase twee was zo mogelijk nog erger. Toen hij eenmaal begreep dat de wijde wereld niet zo eng is als hij lijkt, kreeg hij het in zijn hoofd om te ontsnappen. Van het huis van oom en tante naar ons toe. Op zich maar een meter of tweehonderd, maar wel met een redelijk drukke straat ertussen, waar de mensen zich praktisch nooit aan de voorgeschreven snelheid van 30 kilometer per uur houden. Maar dat is misschien toch al te hard als er ineens een hond overbliksemt. 
“Wat voeren jullie dat beest?” vroeg oom geïrriteerd toen hij voor de zoveelste keer hijgend onze achtertuin binnen kwam rennen. 
Natuurlijk niks. Het was gewoon een puber met een dwars hoofd.


Maar vandaag loopt er een keurig opgevoed hondje naast me. Hij volgt alle commando’s braaf op, zelfs als ik ze in verkeerde volgorde zeg. Met een cesar milan-achtige voldaanheid loop ik nonchalant met de hond naast me en er schieten er gedachten als “calm and  assertive”  en “”pack leader” door mijn hoofd.


We lopen door het recreatiegebied bij ons in de buurt. Ik durf hier nooit te komen bij het hardlopen ’s ochtends.  In het donker zie ik achter elke boom een enge man. Alhoewel. Het is hier betaald parkeren. Je gaat toch niet iemand eerst aanranden en vervolgens rustig een parkeerkaartje kopen?


Soppen door het gras. Ik blij met m’n laarzen, hond denk ik minder blij met z’n natte buik. Snel weg daar en een iets droger achterafpaadje op. 
In een bocht stuiten we opeens op een enorme rode, blazende kat. Met een niet bij –ik gok- haar stemming passend strikje aan haar halsband. Zou schattig moeten staan, maar ze ziet eruit als een monster. 
We zijn de kat al bijna voorbij als hond zich ineens herinnert dat hij een hond is en katten dient te haten. In een fractie van een seconde stort hij zich op de nog steeds blazende kat die, voor een dier van haar afmetingen, want niet alleen enorm maar ook gewoon dik, met verbazende snelheid een boom invliegt. 


Helaas. De knop is om. Niks meer welopgevoed hondje. Zijn jachtinstinct is ontwaakt. Elke kip die we zien, elk konijn en zelfs schaap dat we tegenkomen –en geloof me, dat zijn er heel wat- wordt als een potentiële prooi gezien. En dan zit er verbazend veel kracht in zo’n klein ding. 
Het kwartje valt op zijn plaats. Het gaat niet om de outfit. Ze zijn vooral zo ontzettend handig omdat je er niet mee van je plaats te wrikken bent. Uitlaatlaarzen.

donderdag 26 januari 2012

Koerier

Het wordt de universiteit in Leiden. Of Windesheim Zwolle. 
Ze is met haar vader naar de jaarlijkse scholenmarkt geweest. Daar mag je naartoe als je nog niet eens halverwege je middelbare schoolcarrière bent. Profielkeuze moet in perspectief gemaakt worden tenslotte.


“Leiden?” roep ik vol afgrijzen uit, met een beschuldigende blik naar haar begeleider.
Hij mompelt iets van ”stond een aardige studente achter.” Ik buig me maar even niet over de vraag of dat zijn opinie is of de hare, en probeer aan dochter uit te leggen dat je eigenlijk niet in Leiden kan gaan studeren als je ouders in Utrecht hebben gestudeerd. 
“Maar ze hebben daar Latijns-Amerikastudies” 
Oké, daar heeft ze een punt. Dat zou ik ook wel willen studeren. 
“Het is wel een ballentent hoor, dan moet je deze lente eerst maar eens beginnen met tennis” voeg ik er –best flauw- aan toe.


De volgende dag neemt ze de folders nog eens door. “Pff, psychologie moet je tweehonderd bladzijden per week voor lezen, dat doe ik niet hoor” 
“Veertig bladzijden per dag valt anders best mee” zeg ik. “Oh ja… dàt gaat nog wel.” ontdekt ze blij. Dyscalculie heet dat. Niet kunnen rekenen.
Die profielkeuze is in haar geval dus niet zo moeilijk. Drie van de vier profielen vallen a-priori al af.


Ik denk een beetje weemoedig aan een jaar of drie geleden. Toen begonnen we voorzichtig aan de keuze voor een middelbare school. Denk wel dat we de goede hebben gekozen. Als ik weer eens mezelf verbijtend –denk eraan, ze hebben een puberbrein!- achter ze aan moet rijden om ze iets te bezorgen dat ze zijn vergeten ben ik blij dat het geen Amersfoort is geworden. Of vergeten ze sneller iets omdat ze weten dat ik het toch wel even kom brengen? Er bekruipt me altijd een gevoel dat er iets niet helemaal klopt als ik blijmoedig begroet word door een conciërge met "Goedemorgen mevrouw Smit!"


En dan die vage smsjes. 
*Ik denk dat mijn boek voor de boekbespreking nog op mijn bureau ligt, of misschien zit ie ook wel in mijn tas. Wil je even kijken*
*Niet op je bureau. Kijk in je tas*
*Kan niet, zit op de fiets*
Aaargh.
5 minuten later:
*Zit niet in mijn tas. Kijk nog eens op mijn bureau.*
Ja. Ik ben gek.
*Misschien op mijn bed*
Daar ligt het inderdaad. Natuurlijk wel onder het dekbed. En daar ga ik weer.
*Heb hem. Leg hem wel bij de conciërges*
*Kan je dan meteen een koek meenemen?*
*ook vergeten?*
*ja* *blond hè* *dus je legt het bij de conciërges?* *bedankt mam* *xxx*
En dan niet snappen waarom je beltegoed altijd zo snel op is.


Ik hoop dat ze niet denkt dat ik naar Leiden kom rijden, straks. Of naar Zwolle. Misschien is dat dan niet meer nodig ook? Zover ben ik nog niet in dat puberbreinboek. Ik haal bij lange na geen veertig bladzijden per dag namelijk. Ik heb het veel te druk. Met heen en weer rijden. 
Gelukkig hebben we nog een jaar of drie. Kan ik lezen. En kan haar brein nog wat ontwikkelen. En naar alle waarschijnlijkheid denk ik na die drie jaar weemoedig terug aan dit moment. Nu heeft ze me nog nodig…

vrijdag 20 januari 2012

Big Brother

Allemaal het gevolg van social media. Natuurlijk, ik twitter wel eens wat, doe wel eens wat met facebook zelfs, maar dat het dit soort consequenties zou kunnen hebben had ik nog niet bedacht.

“Kan je misschien even op de grond gaan liggen? Ja, zo, met je fiets half over je heen” Zoon aarzelt geen moment en zakt half in een plas. Lekker zo, met een graad of vier. Dochter twee maakt er ook geen probleem van. Heeft er zelfs speciaal even een andere broek voor aangetrokken. Gaat ook met fiets op de grond liggen. Dochter één blijft liever staan. Geef haar eens ongelijk. Het is donker en het miezert. Auto’s rijden achter ons. Ik ga maar even een beetje op de weg staan. Heb een witte jas aan. Moet genoeg opvallen om mijn in nepongeluk verstrengelde kroost te beschermen.

De fotograaf is door het AD gestuurd. Het lijkt haar wel aardig een fietsongelukje te ensceneren met de kinderen. Dat is tenslotte het onderwerp van het artikel waar de foto bij moet komen. En waarover mijn dochters en ik geïnterviewd zijn. Het aantal fietsongelukken onder kinderen neemt toe.

Geheel in lijn met de landelijke trend heb ik de laatste jaren inderdaad een opmerkelijke toename gezien bij onze eigen kinderen.
Nu zorgt het krijgen van een zoon op zichzelf al voor een verhoging van het percentage ongelukken met een procent of honderdvijftig. Tenminste, als de leeftijd van metzonder zijwielen is aangebroken. Hoewel hij het zelfs mèt regelmatig presteerde om volledig te kapseizen. Dat telt dus eigenlijk niet.
Maar onze dames laten zich ook niet onbetuigd.
Oudste is sinds ze de middelbare school bezoekt 2 keer onzacht met een auto in aanraking gekomen. Ze lijkt te leren. Dit schooljaar nog geen brokken.
Dochter twee is, ik formuleer dit zo tactvol mogelijk, nooit een wonder van coördinatie geweest op de fiets. Ze is sinds ze vanaf september jongstleden de brugklas bezoekt al een paar keer gevallen met de fiets.
Is deels te wijten aan de verhouding van haar eigen gewicht ten opzichte van het gewicht van haar rugzak. Was iets van 2:1. Daarmee hebben we afgerekend in de vorm van fietstassen.
Ook geen onverdeeld succes, want ze scheuren regelmatig uit waardoor ze al aan haar derde stel toe is. De mijne. Degelijke canvas exemplaren.
Met als gevolg dat ik gedwongen word boodschappen te doen met een boer zoekt vrouwachtige krat met koeien erop aan mijn stuur. Best jammer.
Helaas verhindert het dochter niet om op gezette tijden een eenzijdig ongeval te veroorzaken. Op de boodschappenkrat na voel ik me wel gezegend. De verwondingen zijn nog steeds van lichte aard.

“GBS de Bron, met Nicolet.” “Ja, u moest ik net hebben, u vertelde op twitter dat uw dochter van de fiets was gevallen? Ik wil u daar graag over interviewen.”
Ben aan het toetsen. Dat doe ik nu een paar dagen achter elkaar, maar de kans dat ik op school te vinden ben en dan ook nog eens de telefoon oppak is bijzonder klein. En toch word ik daar gebeld door een journaliste van het AD. Dat er een tweet van me wordt gelezen is, in tegenstelling tot wat de fotograaf opmerkt: “hebben ze die helemaal in Rotterdam gelezen?”, niet gek, ik heb geen slotje. Maar dat ik zelfs te traceren ben op een plek waar ik heel erg onregelmatig werk…ik ben er nog een beetje stil van.