donderdag 20 oktober 2011

Winkelen

Winkelen. Vroeger vond ik het altijd wel leuk. Maar sinds de grote P ons leven beheerst is het een heel ander verhaal geworden. Met oudste dochter  en zoon moet ik er vandaag weer aan geloven. Ik heb er helemaal geen zin in. We besteden een kleine drie kwartier aan het uitzoeken van een paar laarzen en een half uur aan het kiezen van een spijkerbroek voor dochter. Ik voel m’n grens al naderen… Dan is zoon aan de beurt. Een paar schoenen in een kleine 10 minuten.  Dat schiet tenminste op. Nog een winkel in voor dochter, en nog een, passen, aarzelen, ondertussen flauw van de honger. Irritatie loopt op. Hoe lang kan je doen over het passen van 1 broek? Zoon zit ondertussen in z’n eigen wereldje. Sluit zich af voor het moeder-dochter gehakketak. Speelt met het autootje dat hij kreeg bij z’n nieuwe schoenen. Conversatie met oudste lijkt inmiddels meer een soort snauw-gevecht. Ik maan ze om op te schieten, enerzijds omdat ik het spuugzat ben en anderzijds omdat er een enorme bui op komst is. Maar we lopen langs die ene winkel waar ik zelf even graag wil kijken, “even jongens…..”




We lopen naar binnen ik rommel wat in een rek als ik ineens een hoog, tekenfilmachtig stemmetje hoor: “Hallo!”
Ik kijk wat verwilderd om me heen, in de verwachting ergens een kind te zien staan, vang de pretogen van mijn dochter op en zie dat het helemaal geen kind is, maar de winkelmevrouw zelf. Ik mompel wat, probeer niet naar oudste te kijken die een geweldige lachbui staat te onderdrukken en dan…oh gruwel, …zoon! Nog steeds lekker in z’n eigen wereldje bezig. Hij heeft het ook gehoord en zegt, meer tegen zichzelf dan tegen wie dan ook, maar desondanks goed verstaanbaar, op precies dezelfde toon als de winkelmevrouw èn twee keer achter elkaar : “Schattig stemmetje: hallo” Oudste en ik proberen erover heen te hoesten, ons half verslikkend in onze lach en struinen snel dieper de winkel in, zoon met ons meetrekkend. Als we weer enigszins op adem zijn gekomen, we durven elkaar nog steeds niet aan te kijken, zetten we de terugreis in. Oudste sist nog even naar zoon: “niet praten!” en we hollen meer dan we lopen richting uitgang. Als we vlakbij de toonbank met winkelmevrouw zijn vind zoon het tijd worden om nog een paar hallo’s te produceren. We hangen slap tegen elkaar aan, oudste en ik, een winkelpui verder, terwijl er nog een incidentele hallo voorbij komt van onderaf…


Goede les voor de volgende keer: behalve zoon en dochter ook m’n gevoel voor humor meenemen. Scheelt een hoop stress.

maandag 10 oktober 2011

We doen ons best.

We lezen aan tafel over Elisa en Naäman. Naäman wil graag genezen worden en komt bij de koning van Israël met een brief. De koning leest de brief en scheurt zijn kleding…


Nu weet ik het zeker. Mijn kinderen zijn gewoon regelrechte heidenen.
Natuurlijk hebben we hen conform de doopbelofte voorgeleefd en onderwezen, en er waren momenten dat we zelfs het idee hadden dat het ergens landde. We doen ons best.

Het begon al goed, dit schooljaar. Dochter 2 kwam vragen naar het verschil tussen Pasen en Pinksteren. Je snapt eigenlijk niet dat ze het durft. Al onze inspanningen en dan nog vier jaar Levend Water eroverheen… hoe is het mogelijk!


Was vroeger de bijbellezing aan tafel een tamelijk gezapig gebeuren –er werd wel eens geluisterd en zelfs wel eens een vraag gesteld en het enige woord dat echt op de lachspieren werkte was Hethieten- tegenwoordig is het het hoogtepunt van de dag. Vanuit het oogpunt van de dochters dan.
Het lijkt wel of er maar twee opties zijn: wegdromen en zodra het bijbellezen afgelopen is een vraag stellen die een grote betrokkenheid bij het gelezene verraadt: “Mag ik straks jouw lichtblauwe nagellak lenen?” òf alles bekijken door een zo melig mogelijke bril wat resulteert in ongewenste aanvullingen die ik hier niet eens durf te herhalen en onbedaarlijke lachsalvo’s. 


Bij het laatste wil een strenge blik nog wel eens helpen en ik overweeg zelfs de aanschaf van een leesbril om het geheel wat meer effect te geven. Om het eerste te voorkomen bedacht ik dat het wellicht zou helpen om af en toe een vraag te stellen. Ik stel de vraag: ”waarom scheurt ie z’n kleren?”


Twee paar grote ogen staren me aan, terwijl zoonlief gewoon doorzoemt in een zelfgemaakt liedje. Daar krijgen we ook nog wat werk aan. “Ik vraag het aan jullie ja..” Hakkelt dochter 2 nog iets van “Rouw”, dochter 1 schiet van de niet-luister in de lachmodus en roept gillend van de lach: “Hij had het warm!”


We doen ons best….

zaterdag 8 oktober 2011

Pleegzoon

“Er staat hier dat u zijn pleegmoeder bent?”
Word gebeld door een nieuwe begeleidster op de groep. Eentje die niet weet dat dit eigenlijk een grapje is. Want officieel ben ik zijn pleegmoeder helemaal niet. Gewoon de buurvrouw.
Op moederdag krijg ik steevast bloemen. Van hem. “Voor z’n pleegmoeder”, zeggen zijn ouders er lachend bij.


Ik denk dat hij veertien was. En wij waren aan het verven, vloeren aan het leggen en alle dingen aan het doen die je doet als je een nieuw huis betrekt. Juli, elf jaar geleden.
Ineens stond hij midden in de kamer. Keek om zich heen. Hoofd een beetje schuin.
“Hoi” zei ik.


Speelt met onze meiden, twee en drie jaar oud. Puzzels. Vier, zes, tien stukjes en zo verder. Bijzonder gezicht. Hij is bijna net zo lang als ik. Vanwege zijn motoriek kan het niet op de grond. Twee kleine frummels naast een boom aan tafel. Oudste pakt zijn hand vast als het niet lukt.
Twee jaar later maakt hij samen met oudste een puzzel van honderd stukjes. We weten niet op wie we het meest trots zijn.


Niet veel later zien we het onvermijdelijke. Onze dames gaan voor de tweehonderd stukjes. Dat gaat hij niet halen. Nu niet en waarschijnlijk nooit. De pijn van zijn ouders wordt onze pijn. Onze bewondering voor hen groeit. 


’s Middags haalt hij graag de buurman op. Op zijn driewielfiets gaat hij naar “waar de telefooncel stond” en wacht hem daar op, zodat ze het laatste stuk samen kunnen racen. Natuurlijk wint hij elke dag.
Vanaf een uur of vier komt hij bij me vragen. “Komt de buurman er al aan?” 
“Nee, dat duurt nog een uur of twee.” Gelukkig is hij een volhouder. Blijft om de 10 minuten even checken. 


We leren te herkennen wanneer hij absences heeft. We weten wat hij mag eten en drinken in combinatie met zijn medicijnen. Ik strik z’n veters. Zet z’n broekriem een gaatje strakker als z’n broek afzakt.


Hij is bang voor vuur, maar wil toch graag de kaarsen aansteken. En dat vindt hij mannenwerk. Ik ben namelijk te kort om zijn hand nog goed vast te kunnen houden, hij nadert de twee meter. Buurman kan hem daar beter bij helpen want de kroonluchter boven onze eettafel hangt hoog. Ze doen het samen, lekker veilig, met een lange kaarsenaansteker. 


Onze jongste arriveert. Hij draait er als een waakhond omheen, bang dat onze zoon zich zal bezeren bij z’n eerste stapjes, mij  voortdurend aansporend toch vooral goed op te letten. Ze kijken samen Bob de Bouwer en Thomas de Trein.




Er worden nieuwe appartementen gebouwd in het dorp. Begeleid wonen. Een uitgelezen kans, op 5 minuten afstand van het ouderlijk huis. Twijfel slaat toe: is dit het juiste moment? Is het ooit het juiste moment? Al het nu niet is, wanneer dan wel?


En hij vliegt uit. Met horten en stoten. We zijn de controle een beetje kwijt. Als van je moeder iets niet mag, probeer je het gewoon bij de buurvrouw. Die trapt er wel in. Zit je toch weer in je oude vertrouwde straat aan de koffie.


Tijd voor actie. Zo went hij er niet aan. Regels worden vastgesteld. Op die dagen wel naar huis, op die dagen niet. Telefoonnummers worden doorgegeven. We checken vaker onderling. Hij merkt dat hij de boel niet meer kan manipuleren. Probeert het nog wel, want hij heeft een harde kop. Langzamerhand ontstaat er een soort van evenwicht.


We houden dagelijks contact. Telefonisch. Soms moet je even iets kwijt en zijn je ouders onbereikbaar. Dan bel je de buurvrouw. Of je kan ze wel bereiken en dan bel je de buurvrouw ook. Kan je het twee keer kwijt. Soms huilt hij. Soms is hij boos. Maar meestal is hij vrolijk en hij begint een telefoongesprek altijd keurig met het zeggen van z’n voor-en achternaam. 
En zijn z’n ouders er een keer niet op de doordeweekse-thuis-eet-dag, dan eet hij bij ons. Patatjes. En twee frikadellen met niks. Gaan we samen halen bij de patatboer in het dorp. En hij glundert na het danken: “Dat wisten jullie niet hè, dat ik zo hard ging zingen”.




“Er staat hier dat u zijn pleegmoeder bent?”
“Eh…..ja, dat klopt, wat wilde u vragen?”



dinsdag 4 oktober 2011

Garage

“Goedemorgen mevrouw Smit, wat kunnen we voor u doen”  We vousvoyeren nog, baliemeneer en ik. Hoe dan ook, als de garagemedewerker je bij naam kent, kunnen er twee dingen aan de hand zijn. Of hij is vreselijk onder de indruk van je persoonlijkheid, òf je komt er gewoon te vaak. En ik ben bang dat het laatste bij mij het geval is.
“U weet waar de koffie staat” wappert hij, als hij de sleutel in ontvangst neemt.
Ja, òf ik dat weet.


We hebben jarenlang Citroëns gereden. Geen centje pijn. Nou ja, een keer een warmlopertje met een Eend. Keer lekje in de remleiding van de BX, waardoor het hele geval door z’n hoeven zakte vlak voor Lyon. Om half twee ‘s nachts. Met baby bij ons. Van dat voorval herinner ik me wel dat ik zeldzaam blij was dat ik  de franse taal enigszins beheers. Franse garages zijn over het algemeen heel wat minder klantgericht dan we hier gewend zijn.


Afgelopen zomer, camping, Frankrijk. Bij m’n zwager knapt iets. In de auto. Een aandrijfriem ofzo, vraag me niet naar technische details. De arme jongen zit nog na te shaken op z’n stoel. Niet van het geknapte onderdeel, maar vanwege de rit naar de garage. 
Ons beider schoonvader trekt hem er wel even naartoe. Blindelings varend op zijn Tom neemt ie de tolweg, mikt geld in de trechter van het tolpoortje en trekt, er kennelijk niet aan denkend dat er normaal maar één auto onder de slagboom door kan, zwager aan het kabeltje achter zich aan. Gaat nèt goed.  Hij neemt ondanks de navigatie een afslag te ver, keert en gaat weer terug over de tolweg, moeiteloos hetzelfde kunstje herhalend. M’n zwager zit inmiddels lichtelijk hyperventilerend achter het stuur. Bij een rotonde blijft schoonpa staan. Zeker weer de weg kwijt, denkt zwager en stapt uit om even te overleggen. Als hij halverwege is, trekt pa weer op. Zwager kan nog net in z’n auto springen. Bij terugkomst kijkt ie me smekend aan: “Wil jij even met de garage bellen? Ik snapte het niet helemaal en jouw Frans is veel beter”  Ik besluit dat de arme jongen inderdaad genoeg heeft meegemaakt voor vandaag en bel de garage. 


“Er is vandaag een Nederlandse Volvo bij u binnengebracht en ik wilde…”Kenteken!” “weet ik niet, het gaat om een Nederlandse Volvo van meneer..” “Kenteken!” 
Mens! Hoeveel Nederlandse Volvo’s kunnen er binnengebracht zijn op 1 ochtend?
Er volgt een kruisverhoor, wie ik dan ben, waarom meneer zelf niet belt, en ik kan wel ik-weet-niet-wie zijn, wat heb ik er eigenlijk mee te maken? Ik blaf terug dat het om de auto van mijn zwager gaat, dat ik een enorme berg moet oplopen om het kenteken na te vragen en dat niet elke Nederlander even goed Frans spreekt, dat het sowieso een goed idee zou zijn als ze wat langzamer zou spreken en dat ik alleen maar wil weten hoelang het ongeveer gaat duren, normalement. Want die clausule moet je altijd inbouwen in Frankrijk.
Het telefoniste aan de andere kant van de lijn bedaart enigszins. De auto wordt verplaatst…naar een andere garage ja, en dan morgen nog maar eens bellen. Het is het begin van een soap van drie dagen, maar dan is de Volvo terug, gerepareerd en wel.


Als je het zo bekijkt bof ik toch maar met onze huidige Renault-garage. We boffen gewoon iets minder met onze Renault. Een half uurtje en twee koppen koffie later komt de monteur eraan. Met hem heb ik een heel andere verhouding. We zeggen jij en jou en hij legt me altijd gedetailleerd uit wat er aan de hand is. Met tekeningetjes erbij. Hij ziet kennelijk een taak. Niet geheel onterecht, de binnenkant van een auto blijft een mysterie voor mij.
Volgende week terugkomen, want het betreffende onderdeel is niet voorradig. 
Ach, dat overleef ik wel. Ik weet waar de koffie staat.